In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Tijdvak 5: Ontdekkers & Hervormers
Slide 2 - Tekstslide
Welke twee Europese landen waren als eerste actief in de overzeese expansie?
A
Nederland en Engeland
B
Spanje en Nederland
C
Frankrijk en Portugal
D
Portugal en Spanje
Slide 3 - Quizvraag
Waardoor verspreidde de reformatie snel over Europa?
timer
0:10
A
missionarissen
B
nieuwe wegen
C
ontdekkingsreizigers
D
boekdrukkunst
Slide 4 - Quizvraag
Past de afbeelding bij de tijd van de middeleeuwen of de Renaissance?
A
Middeleeuwen
B
Renaissance
Slide 5 - Quizvraag
Past de afbeelding bij de tijd van de middeleeuwen of de Renaissance?
A
Middeleeuwen
B
Renaissance
Slide 6 - Quizvraag
Past de afbeelding bij de tijd van de middeleeuwen of de Renaissance?
A
Middeleeuwen
B
Renaissance
Slide 7 - Quizvraag
Welke zin is juist?
timer
0:10
A
De meeste Nederlanders werden aanhangers van Luther in de 16e eeuw.
B
Luther vertaalde de Bijbel in het Nederlands.
C
Een ander woord voor hervorming is Renaissance.
D
Zonder boekdrukkunst had Luther veel minder aanhangers gehad.
Slide 8 - Quizvraag
In welk jaar publiceert Maarten Luther zijn 95 stellingen?
timer
0:10
A
1517
B
1555
C
1510
D
1521
Slide 9 - Quizvraag
Aflaten zijn ...
timer
0:10
A
zijn documenten die horen bij de protestante kerk
B
zijn documenten die zorgen dat je een plekje in de hemel krijgt
C
zijn documenten met daarop de 95 stellingen van Luther
D
brieven die Luther aan de paus heeft gestuurd
Slide 10 - Quizvraag
In de Vrede van Augsburg staat ...
A
Dat iedere keurvorst zelf het geloof mag kiezen
B
dat Luther verbannen wordt
C
dat aflatenhandel niet meer mag
D
dat Luther de Bijbel wél in het Duits mocht vertalen
Slide 11 - Quizvraag
Wie wordt de landvoogd van de Nederlanden, als Filips II de landsheer is?
A
Willem van Oranje
B
Karel V
C
Margaretha van Parma
D
Maarten Luther
Slide 12 - Quizvraag
Lees 6 feiten over de kerkelijke hervorming: 1. In de 16e eeuw braken in heel Europa godsdienstoorlogen uit. 2. De Duitse monnik Luther protesteerde tegen de kerk. 3. De kerk splitste in rooms-katholieken protestanten. 4. De kritiek op de kerk groeide door misstanden zoals de aflatenhandel door priesters. 5. De leer van de hervormer Calvijn kreeg in de Nederlanden steeds meer aanhang. 6. Karel V en Filips II vervolgden de protestanten in Nederland, onder wie calvinisten. Welke uitspraak is ONJUIST?
A
Feit 1 is een gevolg van feit 3.
B
Feit 4 is een gevolg van feit 5.
C
Feit 1 is een gevolg van feit 2.
D
Feit 6 is een gevolg van feit 3.
Slide 13 - Quizvraag
Sleep de gebeurtenissen naar de juist jaartallen
1515
1521
1555
1566
1568
1572
Beeldenstorm
Luther verschijnt voor de Rijksdag te Worms
Filips II wordt heer der Nederlanden
De Nederlandse Opstand begint met een aanval door Willem v. Oranje
De watergeuzen veroveren Den Briel
Karel V wordt heer der Nederlanden
Slide 14 - Sleepvraag
Stadhouder
Koning
Heer
Landvoogd
Willem van Oranje
Vader des vaderlands
Willem Alexander
Filips II
Margaretha van Parma
Democratie
katholiek
protestant
Slide 15 - Sleepvraag
Kant van de Spanjaarden
Kant van de Opstandelingen
timer
0:30
Filips II
Willem van Oranje
Watergeuzen
Margaretha van Parma
Karel V
Aanhanger van calvinisme
Beeldenstormers
Raad van Beroerten
Slide 16 - Sleepvraag
Tijdvak 6: Regenten & Vorsten
Slide 17 - Tekstslide
Wat betekent 'droit divine'?
A
Goddelijke macht
B
Goddelijk recht
C
Absolute macht
D
Absoluut recht
Slide 18 - Quizvraag
Wat betekent absolutisme?
A
Dat een heerser alleen de macht met adel deelt
B
Dat de monarchie wordt afgeschaft
C
Dat een heerser alle (absolute) macht heeft
D
Dat de heerser bijna alle (absolute) macht heeft
Slide 19 - Quizvraag
Stelling: Binnen een constitutionele monarchie heeft de koning absolute macht.
A
niet waar
B
wel waar
Slide 20 - Quizvraag
Wat is de kern van het ancien regime?
A
standenmaatschappij en feodalisme
B
middeleeuwen en adel
C
standenmaatschappij en absolute macht vorst
D
standenmaatschappij en bijgeloof
Slide 21 - Quizvraag
Waarom was de standensamenleving zo oneerlijk?
A
De geestelijken betaalden alle belasting
B
De adel had alle macht door het feodalisme
C
De koning had de absolute macht
D
De derde stand betaalde alle belasting
Slide 22 - Quizvraag
Hoe zorgde Lodewijk XIV ervoor dat hij de absolute macht had?
A
Hij maakt Frankrijk democratisch
B
Hij liet de adel mee regeren
C
Hij zorgt er voor dat alle adel wordt vermoord
D
Hij hield de adel onder de duim en nam hun macht af
Slide 23 - Quizvraag
Lees de bron. Uit de bron kun je opmaken dat ...
A
dat absolute heersers volgens Bossuet meestal verstandig regeren.
B
dat er veel kritiek was op de manier waarop vorsten met hun macht omgingen.
C
dat machtsmisbruik volgens Bossuet tegen Gods wil ingaat.
D
dat vorsten volgens Bossuet met hun macht mochten doen wat ze wilden.
Slide 24 - Quizvraag
1 De stadhouder maakte alle belangrijke beslissingen. 2 Een absoluut vorst had de macht in handen. 3 Het volk mocht stemmen in verkiezingen. 4 Rijke burgers waren heel machtig. 5 Wie uit een voorname familie kwam, kon regent worden.
Welke cijfers passen bij het bestuur van de Republiek?
A
4 en 5
B
1 en 4
C
2 en 3
D
2 en 5
Slide 25 - Quizvraag
Landsheer van de Nederlanden
Plaatsvervanger van de landheer
Bestuur van de gewesten
Bestuur van alle gewesten samen
Plaatsvervanger van de koning per gewest
Karel V
Landvoogd
Stadhouder
Staten-Generaal
Gewestelijke Staten
Slide 26 - Sleepvraag
➤Waar of niet waar?
In de Gouden Eeuw was ongeveer 40% van de Amsterdammers afkomstig uit het buitenland.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 27 - Quizvraag
Zet in de juiste tijdsvolgorde: 1 Stadhouderloze tijdperk. 2 Willem II. 3 Einde Gouden Eeuw. 4 Rampjaar
A
1-4-3-2
B
2-1-4-3
C
4-2-1-3
D
1-2-3-4
Slide 28 - Quizvraag
Bij welk kenmerkend aspect past de bron?
A
26. De wetenschappelijke revolutie.
B
25. Wereldwijde handelscontacten, handelskapitalisme en het begin van een wereldeconomie.
C
21. De protestantste reformatie die de splitsing van de christelijke Kerk in West-Europa tot gevolg had.
D
23. Het streven van vorsten naar absolute macht.
Slide 29 - Quizvraag
Deze opdracht gaat over een bron: een schilderij van de Amsterdamse beurs van de Haarlemse schilder Gerrit Berckheyde (1638-1698). Hieronder staan ontwikkelingen die kenmerkend zijn voor de 17e eeuw. Met welk ontwikkeling kun je de bron in verband brengen?
A
het streven van vorsten naar absolute macht
B
het ontstaan van het handelskapitalisme
C
de wetenschappelijke revolutie
D
geen van de genoemde ontwikkelingen is juist
Slide 30 - Quizvraag
Een van de bekendste wetenschappers uit de tijd van 'Regenten & Vorsten' was Newton (zie plaatje). Welke uitspraak past bij de werkwijze van de wetenschappers in de tijd van de wetenschappelijke revolutie? De wetenschappers:
A
kwamen voornamelijk uit de Republiek.
B
twijfelden niet aan de juistheid van de Bijbel.
C
vertrouwden steeds meer op hun eigen waarnemingen.
D
vonden dat de filosofen uit de Oudheid per definitie gelijk hadden.
Slide 31 - Quizvraag
Tijdvak 7: Pruiken & Revoluties
Slide 32 - Tekstslide
Herhaling: Waaruit haalde men vóór de Verlichting kennis vandaan?
A
De Paus en filosofen
B
Filosofen, Bijbel en de Kerk
C
Griekse en Romeinse filosofen
D
Bijbel en de Kerk
Slide 33 - Quizvraag
Kennis opdoen door waarneming en experimenteren noemen we:
A
Rationalisme
B
Empirisme
C
Deïsme
Slide 34 - Quizvraag
Verlichting is een gevolg van ...
A
Wetenschappelijke revolutie
B
Industriële Revolutie
C
de reformatie
D
plantagekoloniën
Slide 35 - Quizvraag
De volgende denker past bij de Verlichting...
A
Karl Marx
B
Rousseau
C
Voltaire
D
Lodewijk XIV
Slide 36 - Quizvraag
Is de verlichting een oorzaak of een gevolg van het abolitionisme?
A
Oorzaak
B
Gevolg
Slide 37 - Quizvraag
Waarom was de verlichting van belang voor de afschaffing van de slavernij?
A
Omdat de koning alle macht had
B
Omdat alle mensen gelijk geboren zijn
C
Omdat ze slavernij goed vonden
D
Omdat de verlichting door veel slaven werd gebruikt.
Slide 38 - Quizvraag
Hoe noemen we de stroming mensen die de slavernij wilt afschaffen?
A
anti-slavernij
B
verlichting
C
nationalisten
D
abolitionisten
Slide 39 - Quizvraag
De Franse Revolutie is geïnspireerd door
A
De Renaissance
B
De Verlichting
C
De Amerikaanse revolutie
D
De Wetenschappelijke revolutie
Slide 40 - Quizvraag
Deze vraag gaat over de Revolutie in Nederland.
1 Patriotten willen de democratische ideeën van de verlichting in Nederland doorvoeren. 2 Nederland wordt een provincie van Frankrijk. 3 Nederland wordt het Koninkrijk der Nederlanden. 4 Het Franse leger trekt Nederland binnen. 5 De patriotten worden uit Nederland verjaagd.
Zet bovenstaande zinnen in de juiste tijdsvolgorde:
A
1 --> 5 --> 4 --> 3 --> 2
B
5 --> 1 --> 2 --> 4 --> 3
C
3 --> 1 --> 4 --> 2 --> 5
D
4 --> 3 --> 1 --> 5 --> 2
Slide 41 - Quizvraag
Wat is een voorbeeld van een VERKLARENDE onderzoeksvraag die bij de bron past?
A
Hoe ziet het planetarium van Eise Eisinga eruit?
B
Op welke manier werd Eise Eisinga beïnvloed door de ideeën van de verlichting?
C
Wat vind je ervan dat Eisinga het planetarium in zijn eentje bouwde?
D
Geen van de genoemde antwoorden is een voorbeeld van een VERKLARENDE onderzoeksvraag.
Slide 42 - Quizvraag
Deze opdracht gaat over een spotvers uit 1787 (over de revolutie in Nederland).
Lees eerst de spotvers.
Welke zin is juist?
A
De schrijver van het spotvers vindt het goed dat de patriotten in opstand kwamen.
B
Het spotvers werd geschreven door een aanhanger van de verlichting.
C
Voor de schrijver is vertrouwen in het Huis van Oranje een belangrijke waarde.
D
Geen van de genoemde zinnen is juist.
Slide 43 - Quizvraag
Op deze spotprent onthoofdt Robespierre de laatste nog levende Fransman: de beul. Welke bewering over de spotprent is juist?
A
De spotprent geeft niet iets weer wat echt is gebeurd, en is daarom géén historische bron.
B
Uit de spotprent blijkt dat de tekenaar afwijzend staat tegenover de idealen van de verlichting.
C
Volgens de spotprent is Robespierre een tiran, die de rechten van de burgers vertrapt.
Slide 44 - Quizvraag
Slide 45 - Tekstslide
steden en staten
Ontdekkers en hervormers
regenten en vorsten
Sleep kenmerkende aspecten naar het juiste tijdvak.
timer
0:30
Het conflict in de Nederlanden dat resulteerde in de stichting van de Nederlandse staat.
Het streven van vorsten naar absolute macht.
Het begin van staatsvorming en centralisatie.
De protestantse reformatie die splitsing van de christelijke kerk in Europa tot gevolg had.
De opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van steden.