- Je weet hulpwerkwoorden zijn;
- Je kan hulpwerkwoorden herkennen;
- Je kan hulpwerkwoorden toepassen in een zin;
- Je kan hulpwerkwoorden toepassen in een opdracht;
- Je kan aanwijzingen en instructies geven
- Je weet woorden van het Engels-Nederlands
-Je weet woorden van het Nederlands-Engels
- Je kan gericht kijken en luisteren naar een fragment