Toets M&M - periode 1 - Mijn eigen omgeving (kader)
1 / 31
Lesduur is: 30 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Geef twee voorbeelden van natuurlijke elementen.
Slide 2 - Open vraag
Klik op het plaatje om het uit te vergroten. Noem twee inrichtingselementen die je op het plaatje ziet.
Slide 3 - Open vraag
Zijn deze sluizen inrichtingselementen of natuurlijke elementen?
A
Inrichtingselementen
B
Natuurlijke elementen
Slide 4 - Quizvraag
Wat is een voorbeeld van een natuurlijk element?
A
Een kanaal
B
Een rivier
C
Een zwembad
D
Een geplante struik
Slide 5 - Quizvraag
Een boom die is geplant door een mens is een....
A
Natuurlijke element
B
Inrichtingselement
C
Beide antwoorden zijn juist
Slide 6 - Quizvraag
Wat behoort bij je eigen omgeving? Geef twee voorbeelden.
Slide 7 - Open vraag
Maak de juiste combinaties tussen de zinnen links en rechts
Eigen omgeving ...
Inrichtingselementen ...
Natuurlijke elementen ...
Overzichtskaart ...
Onderdelen van het landschap die door de natuur zijn gemaakt.
Vaste onderdelen van het landschap die door mensen zijn gemaakt.
De plaatsen waar je iedere week minstens één keer komt.
Kaart van een groot gebied.
Slide 8 - Sleepvraag
Maak de volgende zin af:
Als je opstijgt in het vliegtuig, zie je steeds...
Als je opstijgt in het vliegtuig, zie je steeds...
A
een groter gebied, dat heet inzoomen
B
een groter gebied, dat heet uitzoomen
C
een kleiner gebied, dat heet inzoomen
D
een kleiner gebied, dat heet uitzoomen
Slide 9 - Quizvraag
Maak de volgende zin af:
Als je daalt in het vliegtuig, zie je steeds ...
Als je daalt in het vliegtuig, zie je steeds ...
A
een groter gebied, dat heet inzoomen
B
een groter gebied, dat heet uitzoomen
C
een kleiner gebied, dat heet inzoomen
D
een kleiner gebied, dat heet uitzoomen
Slide 10 - Quizvraag
Een parachutist springt uit een vliegtuig. Hij ziet eerst de provincie Noord-Holland, dan de stad Amsterdam en hij landt uiteindelijk op de Rode Kruisstraat.
1. Ben je aan het inzoomen of uitzoomen?
2. Leg je gekozen antwoord uit.
1. Ben je aan het inzoomen of uitzoomen?
2. Leg je gekozen antwoord uit.
Slide 11 - Open vraag
Klik op de kaart hiernaast om
het uit te vergroten.
Welk begrip hoort bij het cijfer 1?
het uit te vergroten.
Welk begrip hoort bij het cijfer 1?
Slide 12 - Open vraag
Klik op de kaart hiernaast om
het uit te vergroten.
Welk begrip hoort bij het cijfer 2?
het uit te vergroten.
Welk begrip hoort bij het cijfer 2?
Slide 13 - Open vraag
Klik op de kaart hiernaast om
het uit te vergroten.
Welk begrip hoort bij het cijfer 3?
het uit te vergroten.
Welk begrip hoort bij het cijfer 3?
Slide 14 - Open vraag
Klik op de afbeelding hiernaast.
In welk kaartvak ligt de stad Utrecht?
In welk kaartvak ligt de stad Utrecht?
A
C2
B
C3
C
B2
D
B3
Slide 15 - Quizvraag
Bekijk de kaart hiernaast.
1. Is dit een overzichtskaart of een
thematische kaart?
2. Waar aan kun je dit aan zien?
1. Is dit een overzichtskaart of een
thematische kaart?
2. Waar aan kun je dit aan zien?
Slide 16 - Open vraag
Bekijk de volgende afbeelding.
Wat voor soort kaart is dit?
Wat voor soort kaart is dit?
A
Een overzichtskaart.
B
Natuurkundige kaart
C
Een thematische kaart.
D
Een indelingskaart.
Slide 17 - Quizvraag
Welk antwoord legt uit wat een thematische kaart is.
A
Een kaart van een groot gebied met plaatsen, bergen en waterwegen
B
Een overzichtskaart van een klein gebied
C
Een kaart die over een bepaald onderwerp gaat
D
Alle antwoorden zijn juist
Slide 18 - Quizvraag
Zet de tijdvakken van de geschiedenis in de
juiste volgorde. Begin met het oudste tijdvak.
Slide 19 - Sleepvraag
Waar begint een nieuw tijdvak mee? Klik het juiste antwoord aan.
A
een grote verandering .
B
een natuurramp.
C
een oorlog.
D
groei van de bevolking.
Slide 20 - Quizvraag
Hoeveel jaar is een eeuw?
Slide 21 - Open vraag
Wie komen er uit dezelfde generatie? Kies het juiste antwoord.
A
Docent op school en brugklasser
B
Een vader en zijn zoon
C
Klasgenoten
D
Een oma en haar kleinkind
Slide 22 - Quizvraag
Leg uit wat een bron is?
Slide 23 - Open vraag
Wat voor type bron laat de afbeelding zien? Kies het juiste antwoord.
A
ongeschreven bron
B
plaatjes bron
C
foto bron
D
geschreven bron
Slide 24 - Quizvraag
Even oefenen!
Wat voor een bron is dit?
Wat voor een bron is dit?
A
Geschreven bron
B
Ongeschreven bron
C
foto bron
D
oude bron
Slide 25 - Quizvraag
A
geschreven bron
B
ongeschreven bron
C
plaatjes bron
D
foto bron
Slide 26 - Quizvraag
Bedenk een bron die past bij de prehistorie. Leg je gekozen bron uit.
Slide 27 - Open vraag
Wat betekend prehistorie? Klik het juiste antwoord aan.
A
De tijd voordat de mensen jaagde en verzamelen.
B
De tijd dat het schrift is uitgevonden.
C
De tijd dat de mensen nog niet konden praten.
D
De tijd voor het de uitvinding van het schrift.
Slide 28 - Quizvraag
Wanneer begint de christelijke jaartelling?
A
0
B
1
C
100
D
1000
Slide 29 - Quizvraag
Een geschreven bron geeft vaak meer informatie dan een ongeschreven bron. Wat kunnen we leren van een geschreven bron? Kies het juiste antwoord.
A
Een geschreven bron leert ons wat en wanneer er is gebeurd.
B
Een geschreven bron leert ons hoe een persoon over iets denkt.
C
Een geschreven bron leert ons alleen iets over de prehistorie.
D
Geen van de antwoorden zijn juist.
