Taalverwerving les 6

De grote taalverwervingsquiz
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 5 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

De grote taalverwervingsquiz

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Wanneer begint het leren van je moedertaal?
A
direct na de conceptie
B
na ongeveer 26 weken in de baarmoeder
C
direct na de geboorte
D
vanaf de derde week na de geboorte

Slide 3 - Quizvraag

Wat hoort een ongeboren baby waardoor hij de taal leert?
A
de stem van zijn moeder
B
omgevingsgeluiden
C
het ritme van de taal
D
spraakklanken

Slide 4 - Quizvraag

Waarom is mama het eerste woordje van baby's?
A
Omdat baby's dichtbij hun moeder zijn
B
Omdat baby's brabbelen
C
Omdat moeders voortdurend mama zeggen en baby's dit nadoen
D
Omdat dit een klank is die baby's maken als ze hun mond open en dicht doet en geluid maken.

Slide 5 - Quizvraag

Slide 6 - Video

Wat hoort NIET bij child directed speech?
A
langzamer spreken
B
lager praten
C
veel herhalen
D
wijzen

Slide 7 - Quizvraag

Fases in de taalverwerving
 1. Voortalige periode (0 – 1)
 2. Vroegtalige periode (1 – 2,5)
 3. Differentiatiefase (2,5 – 5)
 4. Voltooiingsfase (5 – 9)

Slide 8 - Tekstslide

De voortalige periode (0-1)
26 weken voor de geboorte - 1 jaar:  het kind leert......
- de taal herkennen;
- klanken herkennen;
- klanken verstaan
- klanken uitspreken.
Aan het einde van deze eerste fase gaan baby’s zelf klanken maken: ze gaan brabbelen (brabbelfase)

Slide 9 - Tekstslide

De vroegtalige periode (1 - 2,5)
Van 1 jaar tot 2,5 jaar. Het kind leert...
- dat klanken een betekenis hebben;
- woorden (éénwoordfase);
- woorden combineren (twee- en meerwoordfase);
- de goede woordvolgorde.
Semantische vaardigheden: betekenis van de gesproken taal
Syntactische vaardigheden: grammaticale regels

Slide 10 - Tekstslide

Hoeveel fases zijn er in de moedertaalverwerving?
A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 11 - Quizvraag

Waarom kunnen Aziaten de R niet uitspreken?
A
Hun taalorgaan zit iets anders in elkaar.
B
De R komt niet voor in Aziatische talen.

Slide 12 - Quizvraag

Wat denk je dat een Engelse baby zegt:
A
cookie eat
B
eat cookie

Slide 13 - Quizvraag

De differentiatiefase (2,5 - 5)
- De zinnen worden langer.
- De woordenschat breidt zich snel uit.
- De peuter leert werkwoorden vervoegen.
- Het kind leert samenstellingen (huisdeur).
- De kleuter leert nadenken over taal. 
Kinderen bedenken creatieve woorden, als zij het woord nog niet kennen: vb: Ik heb haarpijn. 

Slide 14 - Tekstslide

De voltooiingsfase (5 - 9)
Kinderen leren op school lezen en schrijven.
Kinderen leren steeds meer woorden en woordsoorten.
Kinderen leren sterke werkwoorden vervoegen (loop/liep/gelopen).
Kinderen weten hoe je een gesprek moet voeren.
Kinderen leren inschatten wat de luisteraar weet, zodat ze niet te veel en niet te weinig informatie geven!

Slide 15 - Tekstslide

De goede zinsvolgorde gebruiken leer je al als je ...
A
0 tot 6 maanden bent.
B
2,5 tot 3 jaar bent.
C
5 of 6 jaar bent.
D
8 of 9 jaar bent.

Slide 16 - Quizvraag

Uit welke fase komt dit voorbeeld?
dadadada
A
voortalige periode
B
vroegtalige periode
C
differentiatiefase
D
voltooiingsfase

Slide 17 - Quizvraag

Uit welke fase komt dit voorbeeld?
"Papa heeft hard geloopt"
A
voortalige periode
B
vroegtalige periode
C
differentiatiefase
D
voltooiingsfase

Slide 18 - Quizvraag

Uit welke fase komt dit voorbeeld?
"koekje eten"
A
voortalige periode
B
vroegtalige periode
C
differentiatiefase
D
voltooiingsfase

Slide 19 - Quizvraag

Uit welke fase komt dit voorbeeld:
"wacht even, ik kom er zo aan"
A
voortalige periode
B
vroegtalige periode
C
differentiatiefase
D
voltooiingsfase

Slide 20 - Quizvraag

Slide 21 - Video

Slide 22 - Link

Genie Wiley heeft ons laten zien dat...
A
je weinig taalinput nodig hebt om een taal echt goed te leren.
B
dat er een kritieke periode is om een taal te leren.
C
je prima een taal kunt leren na je dertiende.
D
het leren van een taal sneller gaat als je ouder bent.

Slide 23 - Quizvraag

Wat is een verschil tussen mensen - en dierencommunicatie?
A
Mensen gebruiken grammatica in plaats van gebaren
B
Dieren communiceren zonder taal, mensen gebruiken taal
C
Mensen kunnen communiceren over de toekomst
D
Dieren doen dansjes om te communiceren

Slide 24 - Quizvraag

De stamboom van de Indo-Europese talen.

Slide 25 - Tekstslide

De Indo-europese taalfamilie bevat de volgende talen:
A
Spaans, Bengali, Perzisch, Engels
B
Engels, Zulu, Keltisch, Hindi,
C
Xhosa, Duits, Frans, Fins
D
Hongaars, Engels, Spaans, Bengali

Slide 26 - Quizvraag

Op welke Europese taal lijkt Fries het meest? (gebruik een hoofdletter, geen punt, geen lidwoord)

Slide 27 - Open vraag

Tot welke talenfamilie behoort Roemeens?
A
Romaanse tak
B
Slavische tak
C
Germaanse tak
D
Anglo-Friese tak

Slide 28 - Quizvraag

Hoe komt het dat het Indo -Europees de grootste taalfamilie is?
A
Iedereen stamt af van dezelfde prehistorische mensen
B
Europeanen hebben veel koloniën gehad en zo de taal verspreid
C
De steppe-nomaden hadden de beschikking over paarden, waarmee ze verder de wereld introkken
D
De steppe-nomaden waren een oorlogszuchtig volk, dat andere volkeren veroverde.

Slide 29 - Quizvraag

Tot welke tak van de Indo-Europese boom behoren de talen Duits en Engels?
A
anglo-fries
B
slavisch
C
germaans
D
hoog-germaans

Slide 30 - Quizvraag

Wat heeft de slag bij Hastings te maken met leenwoorden?
A
William the Conqueror heeft de slag bij Hastings gewonnen, waardoor het Frans veel Engelse leenwoorden heeft
B
Willem de Veroveraar won de slag bij Hastings waardoor veel Franse woorden in het Engels zijn ingeburgerd

Slide 31 - Quizvraag

Wat zijn taaluniversalia?
A
Een universum van talen
B
Gekke dingen die te maken hebben met taal
C
Dingen die bij alle talen ter wereld verschillen
D
Dingen die in alle talen ter wereld hetzefde zijn

Slide 32 - Quizvraag

Bouba en Kiki zijn
A
Klanken die bijna iedereen aan dezelfde vormen verbindt
B
De meest voorkomende namen voor knuffels
C
De Franse namen voor hond en kat
D
Twee cartoonfiguren

Slide 33 - Quizvraag

Slide 34 - Video

Hebban olla vogala nestas...
A
is Latijns voor een liefdesliedje
B
was rond 1100 v. Chr. een liefdesliedje
C
heeft een monnik verzonnen

Slide 35 - Quizvraag

Oudnederlands...
A
is geen taal
B
is een dialect van de Latijnse taal
C
was een volkstaal die alleen gesproken of gezongen werd
D
bestaat niet

Slide 36 - Quizvraag

Monniken schreven vroeger...
A
in het Oudnederlands
B
in het Latijn
C
niet, dat deed het 'gewone' volk
D
niet, ze spraken en zongen alleen

Slide 37 - Quizvraag

Hebban olla vogala nestas...

- was een liefdesliedje rond 1100 n. Chr.

- Oudnederlands was een volkstaal die alleen gesproken of gezongen werd

- monniken schreven teksten in Latijn

- hebban olla vogala nestas is de bekendste Oudnederlandse zin die opgeschreven is (maar niet de eerste)

Slide 38 - Tekstslide

Kijk en luister naar het 

volgende liedje!

Slide 39 - Tekstslide

Slide 40 - Video