Spelling p. 8 - verleden tijd van zwakke werkwoorden

Welkom!
Pak je leesboek.

Verder vandaag:
Afronden paragraaf 7
Start paragraaf 8
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Welkom!
Pak je leesboek.

Verder vandaag:
Afronden paragraaf 7
Start paragraaf 8

Slide 1 - Tekstslide

Bespreken huiswerk
We bespreken opdracht 5 en 6 klassikaal.

Slide 2 - Tekstslide

Spelling paragraaf 8
verleden tijd van zwakke werkwoorden

Pak je laptop en ga naar LessonUp

Slide 3 - Tekstslide

Spelling verleden tijd zwakke werkwoorden

Slide 4 - Tekstslide

Werkwoorden 
  • doe-woorden
  • kunnen in drie tijden staan: tegenwoordige, verleden en voltooide tijd

Slide 5 - Tekstslide

Verleden tijd
Sterke werkwoorden
Zwakke werkwoorden

Slide 6 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen sterke en zwakke werkwoorden, denk je?

Slide 7 - Open vraag

Persoonsvorm 
verleden tijd
  • Sterke werkwoorden:
    veranderen van klank
    (ik geef > ik gaf)
  • Zwakke werkwoorden:
    stam+te(n)/stam+de(n)
    (ik werkte/ ik speelde)
    't  x-kofschip

Slide 8 - Tekstslide

Ezelsbruggetje zwakke ww

- 't ex-kofschip

- taxi-kofschip
- 't sexy fokschaap


kies het woord dat je het makkelijkst kunt onthouden.

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Video

Gebruiksaanwijzing 't ex-kofschip

Stap 1: Kijk naar het hele werkwoord (zwakke ww!)

Stap 2: Haal -en  eraf
Stap 3: Kijk naar de letter waar het ww nu mee eindigt

Stap 4: Staat deze letter in 't ex-kofschip?

Stap 5: Ja > dan zet je achter de ik-vorm  -te(n)
                Nee > dan zet je achter de ik-vorm -de(n)

Slide 11 - Tekstslide

Voorbeeld 
1. Fietsen
2. Fietsen 
3. fiets
4. 's' komt voor in
't ex-kofschip
5. dus de verleden tijd is
(ik) fietste (wij fietsten)

 

Slide 12 - Tekstslide

Voorbeeld 
1. voetballen
2. voetballen 
3. voetball
4. 'l' komt niet voor in
't ex-kofschip
5. dus de verleden tijd is
(ik) voetbalde 
(wij voetbalden)

 

Slide 13 - Tekstslide

Let op!
verbazen-> = verbaz- 
-z staat niet in '"t ex-kofschip" dus -> +d
 ik verbaasde

doven-> = dov-
-v staat niet in "t kofschip" dus -> hij doofde(n)

Slide 14 - Tekstslide

Hoe spel je de verleden tijd?
Ik kook, ik ………….
A
kookte
B
kookde
C
kookten
D
kookden

Slide 15 - Quizvraag

Hoe spel je de verleden tijd?
Jij rent, jij ………….
A
ren
B
rend
C
rende
D
renden

Slide 16 - Quizvraag

Hoe spel je de verleden tijd?
Ik raad, ik ………….
A
raad
B
raadt
C
raade
D
raadde

Slide 17 - Quizvraag

DENK ERAAN:
EERST de ik-vorm
DAARNA  schrijf je -te/-de
MEERVOUD? vergeet de N niet

Ik-vorm = raad  
Ik-vorm+de = raadde
Meervoud = raadden

Slide 18 - Tekstslide

Wat is de verleden tijd van:
ik antwoord, ik ...

Slide 19 - Open vraag

Hoe spel je de verleden tijd?
Jullie praten, jullie ...
A
praten
B
praatte
C
praatten
D
pratte

Slide 20 - Quizvraag

Hoe spel je de verleden tijd?
Wij verven, wij ………….
A
verfte
B
verfde
C
verften
D
verfden

Slide 21 - Quizvraag

Aan de slag
Maak samen opdracht 3 op bladzijde 255.

Daarna maak je opdracht 1 en 2. 

Slide 22 - Tekstslide