2.4

Pak je boek, je schrift, je rekenmachine en een pen/potlood
we beginnen aan een nieuwe paragraaf
kauwgom in de prullenbak

mobiel in de telefoontas
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 29 slides, met tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Pak je boek, je schrift, je rekenmachine en een pen/potlood
we beginnen aan een nieuwe paragraaf
kauwgom in de prullenbak

mobiel in de telefoontas

Slide 1 - Tekstslide

  • je gaat  6 minuten in sti
Deze les?
  • we kijken het gemaakte huiswerk na
  • uitleg, je bent stil en doet goed mee
  • we kijken naar de te maken opdrachten
  • je begint aan het huiswerk
  • we sluiten de les af
Vragen (aan mij) mogen altijd gesteld worden

Slide 3 - Tekstslide

2.11
1. Wet gelijke behandeling
2. Leerplichtwet
3. kwalificatieplicht
4. Arbowet
5. Ziektewet
6. re-integratie
7. collectieve





Slide 4 - Tekstslide

2.12a
1. en 3. zijn niet toegestaan:
een proeftijd is maximaal 2 maanden
vakantie dagen zijn minimaal 4 x het aantal werkdagen per week of 4 keer het aantal uren dat je werkt. Ton werkt fulltime dus heeft hij recht op 20 vakantiedagen.

2.12b
Bij diefstal mag de medewerker  op staande voet ontslagen worden.






Slide 5 - Tekstslide

2.12c 
het gaat om iemand in tijdelijke dienst die net een paar dagen heeft gewerkt, dan zit diegene nog in zijn proeftijd en kan dus per direct opzeggen.
2.12d
1. rechtsgeldig: overeenkomst voor bepaalde tijd, contract verloopt.
2. niet rechtsgeldig: de proeftijd zit erop, nu moet er een   
    opzegtermijn in acht worden genomen (in dit geval 1 maand).
3. rechtsgeldig: de ouders kunnen gebruik maken van hun recht om
     binnen 4 weken bezwaar te maken.





Slide 6 - Tekstslide

2.13a
Partijen CAO: vakbonden en werkgevers (organisaties).
2.13b
CAO verbindend verklaard houdt in dat:
4. er alleen nog individuele arbeidsovereenkomsten mogen worden afgesloten die niet in strijd zijn met de CAO.
2.13c
Secundaire arbeidsvoorwaarde: de reiskostenvergoeding. 

Slide 7 - Tekstslide

2.13d
Fulltime werkweek stijgt van 38 naar 40 uur
Dit is een stijging van 40-38 / 38 x 100 = 5,3%
2.13e
Het uurloon stijgt met 2,5% terwijl het personeel 5,3% langer moet werken => de brutoloon per uur daalt.
De werknemers gaan er dus op achteruit.


Slide 8 - Tekstslide

2.14a
398,10/9,96 = 39,97 dus 40 uur. 
Het gaat dus over een 40-urige werkweek.
2.14b
23-jarige krijgt € 1.725,- per maand.
De vakantietoeslag is minimaal 8% per jaar
dus 8% van 12x1725 = € 1.656,-





Slide 9 - Tekstslide

2.14c
21-jarige verdient € 1.725,-
16-jarige verdient € 595,15
Hoeveel % is dat van de 23-jarige hoger dan dat van een 16-jarige?
1725-595 /595 x100 = 189,9%
2.14d
Tweede kwartaal wil zeggen drie maanden
fulltimer van 27: 3x1725 = € 5.175,-
 2 parttimers van 19: 3x1,5x1035 = € 5.657,50
Bij elkaar verdienen ze € 9.832,50






3 is omdat het 3 maanden zijn
3 is omdat het 3 maanden zijn
1,5 is omdat er twee mensen zijn die ieder 0,75 fte werken

Slide 10 - Tekstslide

2.14e
Het wettelijk aantal vakantiedagen is minimaal 4 x het aantal werkdagen per week.

Fulltimer dus 4 x 5 = 20 vakantiedagen per jaar

Partimers werken 0,75fte dus 0,75 x 5 = 3,75 
Zij hebben dus recht op 4 x 3,75 = 15 vakantiedagen per jaar






Slide 11 - Tekstslide

Paragraaf 2.4 Koopkracht bruto- en nettoloon


Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

Brutoloon


Premies volksverzekeringen (gebruikt voor betalen van uitkeringen
Loonbelasting
Nettoloon (krijg je op je rekening gestort
Loonkosten


Pensioenpremie,  zorgpremie plus sociale premies (WW en WIA)
>

Slide 14 - Tekstslide

Voorbeeld loonstrook
  • Wat is het brutoloon?
  • Wat is het nettoloon?


Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Video

Maak in stilte
en
zelfstandig
de opdrachten 2.16 t/m 2.19
pagina 73 t/m79

 Ben je klaar: 
Neem alvast §2.5 door


timer
10:00
ben je niet stil => strafwerk!

Slide 17 - Tekstslide

2.18a berekenen deeltijd brutosalaris (60%)
daarna verder rekenen zoals het er staat
d weten waar AOW, Anw, Wlz, AKW, WW en WIA voor zijn
f reële loon berekenen
2.16a+b toepassen begrippen

2.17a+b+d berekenen
c stijging in procenten uitrekenen
e daling koopkracht in % uitrekenen

2.19a berekenen reële loonindexcijfers
b procentuele stijging berekenen
c prijspeil berekenen
d reeële rente-indexcijfer berekenen
HULP
opdrachten

Slide 18 - Tekstslide

Waaruit bestaat de loonheffing?
Rekenen: loonindexcijfer , consumentenprijsindex en reële loonindex.
    Begrippen:
  1. Brutoloon
  2. Nettoloon
  3. Inflatie
  4. Koopkracht
  5. Loonindexcijfer
Noteer in je schrift
Wat zijn de verschillen tussen AOW en Bedrijfspensioen?
Welke werknemersverzekeringen zijn er?
Wat moet je weten van § 2.4?
Welke volksverzekeringen zijn er?

Slide 19 - Tekstslide

  • Ik weet wat brutoloon is
  • Ik weet wat nettoloon is
  • Ik weet wat een salarisspecificatie of loonstrook is, en kan deze lesen
  • Ik weet het verschil tussen de AOW en het bedrijfspensioen
  • Ik weet waar de loonheffing uit bestaat
  • Ik weet wat loonbelasting is
  • Ik ken vier volksverzekeringen
  • Ik weet wat de Zorgverzekeringswet inhoudt
  • Ik weet wat de loonkosten voor de werkgever zijn
  • Ik ken twee werknemersverzekeringen
  • Ik ken de bepalingen over minimumloon
  • Ik ken de bepalingen over arbeidsomstandigheden


LEER              EN

Slide 20 - Tekstslide

Progressief belastingtarief
Het belastingpercentage wordt hoger naarmate het belastbaar inkomen toeneemt.



Slide 21 - Tekstslide

Brutoloon naar Nettoloon
Brutoloon 
Premies -
Belasting - 
---------------------
= Nettoloon

Slide 22 - Tekstslide

2.16a
1. onjuist (brutoloon min loonheffing min pensioenpremie)
2. onjuist (Algemene Ouderdoms Wet)
3. onjuist (loonspecificatie krijg je van de werkgever)
4. juist (zit meestal zo'n 30% tussen)
5. juist (373,08/2588,27 x 100 = 14,4%)
6. onjuist (AOW krijgt iedereen, pensioen is opgebouwd uit werk
7. juist 
8. juist
2.16b diagram 1; de inhoudingen zijn een gedeelte; het 
nettoloon is hoger, het brutoloon is meer dan nettoloon

Slide 23 - Tekstslide

2.17a
5 jaar geleden 10 bakjes voor € 20,- dus per bakje € 2,-
2.17b
Nu betaal je voor 10 bakjes 10 x € 2,50 dus € 25,-
2.17c  nieuw-oud / oud x 100
(2,50-2) /2 x100 = 0,50/2 x100 = 25%
2.17d
Voor € 20,- kun je nu nog (20/2,50 =) 8 bakjes kopen
2.17e  nieuw-oud / oud x 100
(10-8) /8 x100 = 20%






Slide 24 - Tekstslide

2.18a
1. BRUTO salaris + toeslagen fulltime is € 2.588,27 (staat vermeld)
Anneloes werkt 60% dus is het voor haar € 1.552,96
2. Loon voor Loonheffing is 1.552,96-87,03 = € 1.465,93
3. NETTO uit te betalen is 1465,93-89,08 = € 1.376,85
2.18b
Hoeveel % is 98,08 van 1.465,93? 98,08/1465,93 x100 = 6,1%
2.18c
Eigen mening, licht wel je antwoord toe!





Slide 25 - Tekstslide

2.18d  
1. 72 jaar en weduwe: AOW 
(geen ANW; dat is bij kinderen onder de 18jaar)
2. vader met kinderen die bij hem wonen: AKW
3. weduwe met 2 kinderen onder de 18 jaar: AKW en ANW
4. ontslagen en is ingeschreven: WW
5. afgekeurd: WIA 






Slide 26 - Tekstslide

2.18e
2019: 1313,82/1298,56 x100 = 101,2
2020: 1345,62/1298,56 x100 = 103,6
2021: 1376,85/1298,56 x100 = 106,0
2.18f
Het nominale loon steeg van € 1.298,56 naar € 1.376,85
In procenten is de stijging: 1376,85-1298,56 / 1298,56x100 = 2,3%
Het consumentenprijspeil steeg met 1%
Het reële loon steeg dus






Slide 27 - Tekstslide

2.19a
reële loonindexcijfer 2021: 103/101,25 x100 = 101,7
reële loonindexcijfer 2022: 106/102,5 x100 = 103,4
2.19b
De nominale loonindex = 18962,50/18500 x100 = 102,5 
De reële loonindex = 102,5/102 x100 = 100,49
Conclusie: Theo's inkomen stijgt in koopkracht met 0,5%
2.19c
nominale loonstijging 2,5%, reële loonstijging 0,5%
Het prijspeil is gedaald.





Slide 28 - Tekstslide

2.19d
reële rente-indexcijfer: 102/101,5 x100 = 100,49
Tjerk heeft dus 0,49% reële rente ontvangen
2.19e
Oude mensen kijken vaak alleen naar de prijzen, ze vergeten dan dat het inkomen ook is gestegen.
2.19f  Omdat de koopkracht van de bouwvakkers
zonder loonsverhoging anders niet verbetert.

Slide 29 - Tekstslide