In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
LEZEN
Theorie:
Op niveau Lezen 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9
Slide 1 - Tekstslide
onderwerp
hoofdgedachte
complete zin
één of enkele woorden
nooit een vraag
oriënterend lezen
precies lezen
Slide 2 - Sleepvraag
Welke vraag stel je om het onderwerp van een tekst te vinden?
Slide 3 - Open vraag
Welke vraag stel je om de hoofdgedachte van een tekst te vinden?
Slide 4 - Open vraag
ONDERWERP
1. Lees de tekst orïenterend (bekijk de tekst).
2. Stel de vraag: waarover gaat deze tekst
3. Geef antwoord op de vraag in één of een paar woorden. Het onderwerp van een tekst is geen zin.
Slide 5 - Tekstslide
DEELONDERWERP
1. Lees de tekst globaal (eerste en laatste regel van alinea's).
2. Stel de vraag: over welk aspect van het onderwerp gaat deze alinea?
3. Een deelonderwerp gaat altijd over één of een paar alinea's.
Slide 6 - Tekstslide
HOOFDGEDACHTE
1. Lees de tekst precies (alles lezen).
2. Stel de vraag: wat is het belangrijkste wat over het onderwerp wordt gezegd?
3. Staat vaak in de inleiding of het slot.
4. Is altijd één volledige zin, maar geen vraagzin.
Slide 7 - Tekstslide
oriënterend lezen
A
onderwerp
B
deelonderwerp
C
hoofdgedachte
D
onderwerp en deelonderwerp
Slide 8 - Quizvraag
volledige zin
A
onderwerp
B
deelonderwerp
C
hoofdgedachte
D
onderwerp en deelonderwerp
Slide 9 - Quizvraag
één of een paar alinea's
A
onderwerp
B
deelonderwerp
C
hoofdgedachte
D
onderwerp en deelonderwerp
Slide 10 - Quizvraag
precies lezen
A
onderwerp
B
deelonderwerp
C
hoofdgedachte
D
onderwerp en deelonderwerp
Slide 11 - Quizvraag
één of enkele woorden
A
onderwerp
B
deelonderwerp
C
hoofdgedachte
D
onderwerp en deelonderwerp
Slide 12 - Quizvraag
globaal lezen
A
onderwerp
B
deelonderwerp
C
hoofdgedachte
D
onderwerp en deelonderwerp
Slide 13 - Quizvraag
TITEL
Functies van een titel:
1. motiveren om verder te lezen
2. onderwerp van de tekst geven
3. mening van de schrijver geven
4. hoofdgedachte weergeven
Slide 14 - Tekstslide
ondertitel (chapeau)
Slide 15 - Tekstslide
Wat is een tussenkop?
A
Een alinea
B
Een titel van een alinea
C
De titel
D
De bron
Slide 16 - Quizvraag
Een tussenkopje
Een tussenkop is een titeltje dat boven een deel van een tekst staat. Een tussenkop geeft structuur aan de tekst.
Slide 17 - Tekstslide
Klassikaal lezen
blz. 55 - 56
Alinea en kernzin
Slide 18 - Tekstslide
Citeren
Het citeren van een woord
Als er wordt gevraagd om een woord te citeren, dan citeer je daadwerkelijk één woord.
Het citeren van een woordgroep
Als er wordt gevraagd om een woordgroep te citeren, dan citeer je een groep van woorden die bij elkaar horen in de zin. Vaak gaat het hier om zinsdelen.
Slide 19 - Tekstslide
Citeren
Als je bij een vraag een zin moet citeren, citeer dan een zin. Niets meer en niets minder!!! Zet de regelnummers erachter. Soms moet je ook korte delen citeren:
zin = zin
zinsgedeelte = zinsgedeelte
woordgroep = woordgroep
woord = woord
Slide 20 - Tekstslide
Slide 21 - Tekstslide
Slide 22 - Tekstslide
De belangrijkste schrijfdoelen en tekstsoorten zijn:
informeren/uiteenzetten → uiteenzetting
overtuigen → betoog
beschouwen/opiniëren → beschouwing
Slide 23 - Tekstslide
verschil
Uiteenzetting
de schrijver wil dat je begrijpt hoe iets in elkaar zit;
een tekst waarin de schrijver iets uitlegt, beschrijft of verklaart.
Betoog
de schrijver wil dat je zijn standpunt overneemt;
een tekst waarin de schrijver een mening geeft en die met argumenten onderbouwt.
Beschouwing
de schrijver wil dat je over een kwestie nadenkt, je eigen mening vormt;
een tekst waarin de schrijver een vraagstuk van verschillende kanten belicht.
Slide 24 - Tekstslide
betoog
beschouwing
uiteenzetting
bevat vooral feiten, onderzoeksgegevens
bevat meerdere interpretaties, opinies
eigen mening staat centraal
is geschreven in zakelijke/beschrijvende stijl
is grotendeels objectief, deels subjectief
legt je mogelijke verklaringen voor
kan ook aanzetten tot actie
is in een erg persoonlijke stijl geschreven
eindigt met een duidelijke conclusie
eindigt met een samenvatting
Slide 25 - Sleepvraag
FEITELIJK EN WAARDEREND
Feitelijke uitspraak - de schrijver doet een uitspraak die is gebaseerd op een feit. Het is te controleren.
Waarderende uitspraak - niet-feitelijk --> de schrijver doet een uitspraak waarin hij aangeeft of hij iets mooi, lelijk, goed, slecht etc. vindt.
Als je weet wat het doel is, dan is het makkelijker te bepalen of een uitspraak waarderend of feitelijk is.
Wij gebruiken cookies om jouw gebruikerservaring te verbeteren en persoonlijke content aan te bieden. Door gebruik te maken van LessonUp ga je akkoord met ons cookiebeleid.