Leesvaardigheid blok 1 + theorie

Leesvaardigheid Blok 1 
Op niveau 3e editie

Materiaal: 
Op Niveau 4/5 havo 3e editie boek en online
Theorie op blz. 53 t/m 59
Materiaal van je docent
Deze LessonUp
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Leesvaardigheid Blok 1 
Op niveau 3e editie

Materiaal: 
Op Niveau 4/5 havo 3e editie boek en online
Theorie op blz. 53 t/m 59
Materiaal van je docent
Deze LessonUp

Slide 1 - Tekstslide

Foto
Bekijk deze afbeelding goed. Er staan allerlei vragen over jou als lezer. Heb je de foto bekeken. Ga dan naar de volgende dia om die vragen te beantwoorden

Slide 2 - Tekstslide

Beantwoord drie van de vragen op de foto die op jou van toepassing zijn. Geen enkele op jou van toepassing? Beantwoord er toch drie.

Slide 3 - Open vraag

Leerdoelen 
Als je deze lessenreeks hebt afgerond zou je de volgende leerdoelen moeten hebben behaald.

  • Ik ken de manier van lezen en kan ze toepassen
  • Ik kan het onderwerp, het deelonderwerp en de hoofdgedachte aanwijzen
  • ik kan de functie van de titel, ondertitel en tussenkopjes verwoorden
  • Ik kan de kernzin van een alinea aanwijzen
  • Ik kan het schrijfdoel, de tekstsoort en tekstvorm benoemen
  • Ik kan feitelijke en waarderende uitspraken benoemen
  • Ik kan de intentie van de schrijver benoemen

Slide 4 - Tekstslide

Theorie
De volgende dia's bevatten vragen en korte uitleg over de theorie uit je boek op blz. 53 t/m 59

Slide 5 - Tekstslide

Leesmanieren

Slide 6 - Tekstslide


opdracht
Je trekt een tijdschrift uit de stapel en bladert het …… door.

A
oriënterend
B
globaal
C
intentief
D
kritisch

Slide 7 - Quizvraag

opdracht
Stapel doorkijken. Je …….. je op mogelijk aansprekende titels.

A
oriënterend
B
globaal
C
intentief
D
kritisch

Slide 8 - Quizvraag

opdracht

Als je oog op een interessant artikel valt, lees je dit artikel

A
oriënterend
B
globaal
C
intentief
D
kritisch

Slide 9 - Quizvraag


opdracht
Het onderwerp is bekend, dus je wil op zoek naar nieuwe info in het artikel.
Omdat je al wat weet over het onderwerp, kun je de inhoud ……. beoordelen.


A
oriënterend
B
globaal
C
intentief
D
kritisch

Slide 10 - Quizvraag

Je wilt snel het onderwerp van de tekst te weten komen. Welke elementen van te tekst of lay-out helpen je daarbij?

Slide 11 - Open vraag

Onderwerp, deelonderwerp hoofdgedachte
(hoofd)onderwerp: Een tekst gaat ergens over, bijvoorbeeld  de nieuwe snelheid op de snelweg
Deelonderwerpen: de verschillende kanten van het hoofdonderwerp: de keuze van de nieuwe snelheid, protest tegen de nieuwe snelheid, het voordeel van de nieuwe snelheid
Hoofdgedachte: in één zin zeggen waar de tekst over gaat: een samenvatting van één zin.

Slide 12 - Tekstslide

tekst goed
begrijpen
bruikbaarheid
bepalen
De tekst helemaal goed begrijpen
betrouwbaarheid
bepalen
kritisch
lezen
intensief
lezen
globaal 
lezen
oriënterend 
lezen

Slide 13 - Sleepvraag

Slide 14 - Tekstslide

Titel, ondertitel en tussenkopjes
De titel staat bovenaan een tekst.

Een tekst kan ook nog een ondertitel of chapeau (meestal in de krant) hebben. 

Een tussenkopje staat boven een alinea (deelonderwerp).


Slide 15 - Tekstslide

Bekijk het volgende filmpje

Slide 16 - Tekstslide

Geef de definitie van overtuigen

Slide 17 - Open vraag

opiniëren/beschouwen:
de schrijver wil de lezer
A
zijn mening over laten nemen
B
aan het denken zetten

Slide 18 - Quizvraag

Welke onderdelen van de tekst lees je goed om de hoofdgedachte van de tekst te bepalen?

Slide 19 - Open vraag

inleiding
citaat
signaalwoord
alinea
tussenkopje
bron
onderwerp
deelonderwerp
kernzin
tekstverband
cursief
betrouw
baarheid

Slide 20 - Sleepvraag

Hoe citeer je?
A
Ik noteer de laatste twee woorden van de tekst Ik hoef geen aanhalingstekens te plaatsen Ik zet het (de) regelnummer(s) achter het citaat
B
Ik noteer de eerste twee woorden van de tekst ik zet het citaat tussen aanhalingstekens Ik zet het (de) regelnummer(s) achter het citaat
C
Ik neem de tekst letterlijk over(evt.verkort) ik zet het citaat tussen aanhalingsteksten Ik zet het (de) regelnummer(s) achter het citaat
D
Ik neem de tekst letterlijk over(evt.verkort) Ik hoef geen aanhalingstekens te plaatsen Ik zet geen regelnummer(s) achter het citaat

Slide 21 - Quizvraag

Wat is een feitelijke uitspraak?
A
Het is een uitspraak waarvan de schrijver of spreker meent dat ze waar, waarschijnlijk of aannemelijk is. Het is een uitspraak die je kunt controleren.
B
Het is een uitspraak waarmee de schrijver of spreker aangeeft of hij iets goed, slecht, mooi of lelijk , gepast of ongepast (etc.) vindt.

Slide 22 - Quizvraag

Wat is een waarderende uitspraak?

Slide 23 - Open vraag

Intentie van de schrijven
  • De manier waarop een schrijver over het ondewerp schrijft en hoe het zich opstelt: boos, blij, verdrietig, geërgerd, etc.
  • De toon is hierin belangrijk: sarcastisch, ironisch

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Je hebt stukje tekst van Alice gelezen.
Wat is de toon van haar ingezonden brief?
A
blij
B
geërgerd
C
verdrietig
D
to-the-point

Slide 26 - Quizvraag

Je maakt opdracht 2 van lezen blok 1. Deze opdracht maak je online, zodat ik mee kan kijken.
Dit was een ..... opdracht.
A
makkelijke
B
moeilijke

Slide 27 - Quizvraag

Maak opdracht 3 en 4 van lezen blok 1.

A
Ik maak deze opdracht in mijn schrift en laat het zien in de les
B
Ik maak deze opdracht online, mijn docent kijkt met mij mee.

Slide 28 - Quizvraag

opdracht 3
Wat was jouw antwoord op vraag 10?

Slide 29 - Woordweb

Leerdoelen
Als je deze lessenreeks hebt afgerond zou je de volgende leerdoelen moeten hebben behaald

Slide 30 - Tekstslide

  1. Ik ken de manier van lezen en kan ze toepassen
  2. Ik kan het onderwerp, het deelonderwerp en de hoofdgedachte aanwijzen
  3. Ik kan de functie van de titel, ondertitel en tussenkopjes verwoorden
  4. Ik kan de kernzin van een alinea aanwijzen
  5. Ik kan het schrijfdoel, de tekstsoort en tekstvorm benoemen
6. Ik kan feitelijke en waarderende uitspraken benoemen
7. Ik kan de intentie van de schrijver benoemen
8. Ik kan  het verband tussen zinnen, zinsdelen en tekstdelen aangeven met behulp van signaal- en verbindingswoorden
9. Ik kan de functies van tekstdelen herkennen en benoemen
10. Ik kan de tekst opdelen opdelen in betekenisvolle eenheden (inleiding, middenstuk, slot,) en de tekststructuur herkennen

Slide 31 - Tekstslide

plusopdracht kiezen
opdracht 5 en 6
A
Ik maak deze opdracht in mijn schrift en laat het zien in de lesI
B
Ik maak deze opdracht online, mijn docent kijkt met mij mee.

Slide 32 - Quizvraag

eindopdracht kiezen
opdracht 7 en 8
A
Ik maak deze opdracht in mijn schrift en laat het zien in de les
B
Ik maak deze opdracht online, mijn docent kijkt met mij mee.

Slide 33 - Quizvraag