De voorzetsels van tijd en locatie.
In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
gebruik je bij maanden, jaartallen, seizoenen en dagdelen.
They moved to the UK in 1999.
Dad walks the dog in the morning.
Leaves fall in autumn.
gebruik je bij kloktijden.
The film starts at 7 o'clock.
My English class starts at twenty to nine.
gebruik je voor dagen en data.
I play football on Saturdays.
The concert was on May the first.