In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Nova nask bovenbouw kader H6 warmte
Slide 1 - Tekstslide
tips
Bij berekeningen:
-formule
-berekening
-antwoord met eenheid
Slide 2 - Tekstslide
formules
Q = warmte-energie (J). P = vermogen(W) t = tijd (s)
Q = (E) = P x t
t = Q : P
P = Q : t
Slide 3 - Tekstslide
1 Een elektrische oven is een warmtebron.
a Welk voorwerp is ook een warmtebron?
A
gasfornuis
B
lamp
C
televisie
D
wekker
Slide 4 - Quizvraag
In afbeelding 1 staan vier energie-stroomdiagrammen van een elektrische oven.
b Welk diagram geeft de energieomzetting juist weer?
A
A
B
B
C
C
D
D
Slide 5 - Quizvraag
De oven heeft een vermogen van 3000 watt. c Hoeveel warmte levert de oven als hij 30 minuten aanstaat? Geef je antwoord in MJ.
(Denk aan: formule, berekening, antwoord. met eenheid)
Slide 6 - Open vraag
2. Tabel voor de volgende opdracht:
Slide 7 - Tekstslide
2 Voor een thuispracticum zet Demi een pannetje met 150 mL water op een kookplaat. Ze meet iedere twee minuten de temperatuur van het water. Daarbij maakt ze tabel 1. (Vorige slide )
a Teken op het werkblad de grafiek die hoort bij de gegevens van tabel 1.
Schrijf " gedaan" in de lessonup.
Slide 8 - Open vraag
b In totaal is er 620 kJ aan energie verbruikt. Bereken het vermogen van de kookplaat. Ga ervan uit dat alle elektrische energie wordt omgezet in warmte.
Denk weer aan: formule, berekening, antwoord met eenheid
Slide 9 - Open vraag
3 Welk reactieschema van de verbranding van methaan is juist?
A
methaan + koolstofdioxide → zuurstof + water
B
methaan + zuurstof → koolstofdioxide + water
C
water + koolstofdioxide →
methaan + zuurstof
D
water + zuurstof →
koolstofdioxide + methaan
Slide 10 - Quizvraag
4 Welke van onderstaande warmtebronnen verbruikt geen chemische energie?
A
brander
B
föhn
C
gasfornuis
D
houtkachel
Slide 11 - Quizvraag
5 Een gemiddeld huishouden verbruikt per dag 34,5 MJ aan elektrische energie. Ga ervan uit dat alle energie uit elektriciteitscentrales komt van centrales die steenkool verbranden.
Steenkool heeft een verbrandingswarmte van 29 MJ/kg.
a Hoeveel kilogram steenkool moet er per jaar in de elektriciteitscentrale worden verbrand om een gemiddeld huishouden voldoende energie te leveren? Rond af op een heel getal.
Slide 12 - Open vraag
b Leg uit of er in werkelijkheid meer of minder steenkool moet worden verbrand.
Slide 13 - Open vraag
6 a Wat gebeurt er met de vlam van een gasbrander als je de gasregelknop verder opendraait?
A
De vlam wordt hoger.
B
De vlam wordt lager
C
De vlam wordt blauwer.
D
De vlam wordt geler.
Slide 14 - Quizvraag
b Wat gebeurt er als er niet voldoende zuurstof bij de brandstof kan komen?
A
Er ontstaat dan koolstofdioxide en roet.
B
Er ontstaat dan koolstofmono-oxide en roet.
C
Er ontstaat dan alleen koolstofdioxide.
D
Er ontstaat dan alleen koolstofmono-oxide.
Slide 15 - Quizvraag
7 Warmte kan zich op verschillende manieren naar andere plekken verplaatsen. Geef in de tabel op het werkblad aan welke vorm van warmtetransport er van toepassing is. Typ "gedaan" in lessonup.
Slide 16 - Open vraag
8 In een pan wordt water verwarmd (afbeelding 2). a Teken op het werkblad hoe het water stroomt.
Typ "gedaan" in lessonup.
Slide 17 - Open vraag
Het water in de pannen heeft op een bepaald moment een temperatuur van 76 °C. b Hoe hoog is deze temperatuur in kelvin? A -349 K B -197K C 197 K D 349 K
A
-349 K
B
-197K
C
197 K
D
349 K
Slide 18 - Quizvraag
c De handvatten die aan de pan zitten, zijn vaak van kunststof gemaakt.
Leg uit welke van de 3 manieren van warmtetransport je hiermee vermindert.
Slide 19 - Open vraag
d Welk ander materiaal kun je voor de handvatten gebruiken in plaats van kunststof, zodat het warmtetransport naar je handen vermindert.
A
aluminium
B
hout
C
ijzer
D
koper
Slide 20 - Quizvraag
9 Op een winterdag stapt Indy naar buiten en ziet dat heeft gesneeuwd. De zon schijnt, het is 5 °C buiten, maar toch smelt de sneeuw niet zo snel als ze had verwacht.
a Door welke vorm van warmtetransport verwarmt de zon de sneeuw?
A
geleiding
B
straling
C
stroming
Slide 21 - Quizvraag
b Hoe komt het dat de sneeuw niet zo snel smelt?
Slide 22 - Open vraag
10 Een huis kan op verschillende manieren warmte verliezen aan de omgeving.
a Welke vorm van warmtetransport ga je vooral tegen als je deuren en ramen gesloten houdt?
A
geleiding
B
straling
C
stroming
Slide 23 - Quizvraag
b Noteer een reden waarom het belangrijk is om je huis goed te isoleren.
Slide 24 - Open vraag
11 Meneer en mevrouw De Vries hebben een kruipruimte onder de vloer op de begane grond. Deze ruimte kunnen zij isoleren met isolatiemateriaal.
Per jaar bespaart de familie hiermee 10 m3 aardgas per m2 (vierkante meter) vloeroppervlak. De vloer heeft een oppervlakte van 30 m2 en de gasprijs is € 0,75 per m3 aardgas.
a Bereken hoeveel geld familie De Vries kan besparen per jaar door de kruipruimte te isoleren.
Slide 25 - Open vraag
Het isoleren kost € 9,15 per m2 aan materiaal en € 250,- aan arbeidsuren.
b Na hoeveel jaar zijn de kosten terugverdiend? Rond af op één decimaal.
Slide 26 - Open vraag
c Noteer nog een andere manier waarop je het huis kunt isoleren, waarbij je gebruikmaakt van minder warmteverlies door straling.
Slide 27 - Open vraag
d Noteer nog twee andere manieren om een huis te isoleren.