Hoofdstuk 4 - Herhaling

Welkom bij Nask

Klas 1

Hoofdstuk 4 - Geluid
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom bij Nask

Klas 1

Hoofdstuk 4 - Geluid

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
Goed voorbereiden op het proefwerkweek

Hoofdstuk 4


Slide 2 - Tekstslide

Hoe komt geluid in je oor?
Er zijn 3 dingen nodig om geluid te horen:
  1. Een geluidsbron
  2. Een tussenstof
  3. Een ontvanger

Slide 3 - Tekstslide

Wat is een microfoon?
A
Een geluidsbron
B
Een tussenstof
C
Een ontvanger

Slide 4 - Quizvraag

De tussenstof bij geluid is altijd lucht
A
Waar
B
Niet waar

Slide 5 - Quizvraag

1. Geluidsbron
Dit maakt de trillingen
  • Stembanden
  • Muziekinstrumenten
  • Bel
  • Luidspreker / Speaker 

In een luidspreker zit een conus. Dit is een plaatje dat trilt. 

Slide 6 - Tekstslide

2. Tussenstof
Waar de trilling doorheen kan.
  • Lucht
  • Water
  • Metalen

Sommige tussenstoffen houden geluid ook tegen: Isolators
  • Ramen, muren, piepschuim, oordoppen

Slide 7 - Tekstslide

3. Ontvanger
Waar de trilling eindigt. 
  • Microfoon
  • Je oor


Slide 8 - Tekstslide

Wat is een klankkast?

Slide 9 - Open vraag

Hoe versterk je geluid?
Zonder elektriciteit -> Klankkast


Met elektriciteit -> Versterker + Luidspreker

Slide 10 - Tekstslide

Wat meet je met een decibelmeter?
A
De toonhoogte
B
De geluidssterkte
C
De trillingstijd
D
De snelheid van geluid

Slide 11 - Quizvraag

Vanaf welke geluidssterkte kun je gehoorschade oplopen?
A
70 dB
B
90 dB
C
120 dB
D
140 dB

Slide 12 - Quizvraag

Geluidssterkte
De geluidssterkte meet je in decibel (dB).

Geluidssterkte meet je met een decibelmeter.

Boven de 140 dB krijg je
direct gehoorschade.

Boven de 90 dB kan je gehoor
langzaam beschadigen als je er
bijvoorbeeld jaren mee
moet werken.  

Slide 13 - Tekstslide

Wat betekent frequentie?

Slide 14 - Open vraag

Hoe kun je bij een gitaar de toon hoger maken?
A
Snaar korter maken
B
Snaar langer maken
C
Snaar losser spannen
D
Snaar strakker spannen

Slide 15 - Quizvraag

Toonhoogte
Het aantal trilling in één seconde = Frequentie
De eenheid is Hertz (Hz).

Hoe sneller iets trilt, hoe hoger de frequentie.
Hoe hoger de frequentie, hoe hoger de toon klinkt.

Hogere tonen krijg je door:
  • Korte snaar
  • Strakke snaar
  • Dunne snaar

Slide 16 - Tekstslide

Wat is de bovenste gehoorgrens van de mens?
A
20 Hz
B
500 Hz
C
15000 Hz
D
20000 Hz

Slide 17 - Quizvraag

Waarmee kun je geluidsgolven zichtbaar maken?
A
Microfoon
B
Decibelmeter
C
Oscilloscoop
D
Luidspreker

Slide 18 - Quizvraag

Geluidsgolven
Met een oscilloscoop kun je trillingen laten zien. 

Hoge golven (I) = Hard geluid
Lage golven (II) = Zacht geluid

Weinig golven (I) = Lage toon
Veel golven (II) = Hoge toon

Slide 19 - Tekstslide

Een hoge toon heeft
A
veel golven
B
weinig golven
C
hoge golven
D
lage golven

Slide 20 - Quizvraag

Wat is de snelheid van geluid als het door de lucht gaat?
A
100 m/s
B
273 m/s
C
343 m/s
D
500 m/s

Slide 21 - Quizvraag

LEREN
Volgende week proefwerkweek: 

Hoofdstuk 4
Geluid


Slide 22 - Tekstslide