In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
HML
Mens & Natuur
Slide 1 - Tekstslide
Hoofd, hart handen
Waar wordt je blij van als je in de ochtend wakker wordt?
Slide 2 - Tekstslide
Leerdoelen
Je weet hoe je geluid zich verplaatst.
Je kan uitleggen hoge en lage tonen, harde en zachte geluiden.
Je kan rekenen met trillingstijd en frequentie.
Slide 3 - Tekstslide
Waar denk je aan bij geluid?
Slide 4 - Woordweb
Pictogrammen in LessonUp
Aantekening in je schrift
Hotspot:
Aantekening in je schrift
Hotspot:
Extra uitleg
Hotspot:
Filmpje kijken
Hotspot:
Link naar toepasing
Opdracht in je schrift maken
Opdracht op je learnbeat maken
Uitleg, tekst goed doorlezen
Hotspot:
Geluid luisteren
Slide 5 - Tekstslide
Geluid
Een voorwerp dat geluid maakt noem je een geluidsbron. Veel geluidsbronnen zijn door mensen gemaakt. Bijvoorbeeld: muziekinstrumenten, luidsprekers, machines en motoren.
Geluid ontstaat door de trillingen die een geluidsbron maakt bijvoorbeeld bij het geluid van je stem zijn het de stembanden die trillen, bij een luidspreker is het de conus die trilt en bij een gitaar de snaren.
Slide 6 - Tekstslide
Geluidsbron
Elk voorwerp dat geluid maakt is een geluidsbron. Wij maken geluid met onze stembanden. De lucht die we uitademen komt langs de stembanden. Als we onze stembanden aanspannen, gaan ze trillen. Door deze trillingen wordt de lucht die er langs komt afwisselend afgeremd, en dan weer doorgelaten. We noemen dit geluidsgolven.
Alles dat deze geluidsgolven kan maken noemen we een geluidsbron. Bij een geluidsbron is er eigenlijk altijd iets dat trilt. Bij een gitaar is dat de snaar, bij een saxofoon is dat het rietje en bij een trommel is dat het vel.
Geluid heeft altijd een tussenstof nodig om zich te verplaatsen, zoals lucht. Geluid ontstaat dus bij de geluidsbron en gaat via de tussenstof naar de ontvanger.
Geluid bestaat uit luchtdrukverschillen. Je oor kan die luchtdrukverschillen opvangen. In de afbeelding hiernaast zie je de binnenkant van
een menselijk oor. In het oor zit een trommelvlies. Aan de buitenkant van het trommelvlies zit de gehoorgang. Aan de binnenkant (binnenoor) zit de buis van Eustachius en de gehoorbeentjes.
Wanneer de luchtdruk in de gehoorgang hoger is dan de luchtdruk in het binnenoor, wordt het trommelvlies naar binnen geduwd. Is de luchtdruk lager in de gehoorgang dan het binnenoor, dan wordt het trommelvlies naar buiten getrokken. De beweging van het trommelvlies wordt door de gehoorbeentjes doorgegeven aan het slakkenhuis. In het slakkenhuis zitten gehoorcellen die het omzetten in signalen voor onze hersenen.
Gehoorbeentjes
Gehoorgang
Slakkenhuis
Trommelvlies
Slide 10 - Tekstslide
Wat horen we : Lage tonen en hoge tonen
We kunnen Geluid zichtbaar maken met een een apparaat dat we oscilloscoop noemen. Geluid bestaat uit golven. We kunnen lage en hoge tonen horen, harde en zachte geluiden horen. Het beeld hiernaast laat een golf zien van een lage en een hoge toon. Een lage toon heeft een lange golf. Een hoge toon heeft een scherpe golf.
1
Slide 11 - Tekstslide
Wat horen we : Zacht of harde geluiden
We kunnen Geluid zichtbaar maken met een een apparaat dat we oscilloscoop noemen. Geluid bestaat uit golven. We kunnen lage en hoge tonen horen, harde en zachte geluiden horen. Het beeld hiernaast laat een golf zien van een zacht geluid en een hard geluid. Een zacht geluid heeft een klein golf verticaal omhoog. Een hard geluid heeft een hoge golf verticaal omhoog.
Strakker/losser, dikker/dunner en korter/langer werken voor alle snaarinstrumenten. Dus ook voor de viool, cello, contrabas, basgitaar, piano, harp, etc. De lengte gaat ook op voor blaasinstrumenten.
Hoe langer de pijp van bijvoorbeeld een orgel, hoe lager het geluid dat deze maakt.
Slide 17 - Tekstslide
Trillingen
Met een trilling bedoelen we in de natuurkunde een beweging die zich steeds herhaalt.
Slide 18 - Tekstslide
Vraag 1
Hoeveel trillingen staan er in de afbeelding getekend?
Slide 19 - Tekstslide
Trillingstijd
Slide 20 - Tekstslide
Frequentie
Frequentie is het aantal trillingen per seconde.
Het symbool voor frequentie is de kleine letter f.
De frequentie wordt gemeten in hertz (Hz).
Slide 21 - Tekstslide
Slide 22 - Tekstslide
Vraag 2: 10 trillingen duren 4 seconden. Hoe lang duurt één trilling?
Slide 23 - Open vraag
Slide 24 - Tekstslide
Vraag 3: Een geluidsbron maakt 300 trillingen per 4 seconde. Bereken de frequentie.
Slide 25 - Open vraag
Slide 26 - Tekstslide
Trillingstijd/frequentie
Om iets te kunnen zeggen over de toonhoogte van een geluid, kun je kijken naar de frequentie (f) of de trillingstijd (T). Hoe hoger de frequentie , hoe groter het aantal trillingen per seconde.
Hoe groter het aantal trillingen per seconde, hoe hoger het geluid.
Bij een hogere frequentie duurt elke trilling steeds minder lang. Het is logisch dat frequentie en trillingstijd zoveel met elkaar te maken hebben.
In de formuledriehoek hiernaast zie je het verband tussen de trillingstijd en de frequentie.
Slide 27 - Tekstslide
Voorbeeld
Een trillend voorwerp doet precies 30 ms over 1 trilling. Hoe groot is de frequentie van deze trilling?
Slide 28 - Tekstslide
Vraag 4
Slide 29 - Tekstslide
Antwoord op vraag 4
Slide 30 - Open vraag
Vraag 4 - uitwerking
Slide 31 - Tekstslide
Vraag 5: HAVO vraag
Slide 32 - Tekstslide
Antwoord op vraag 5
Slide 33 - Open vraag
Vraag 3 - uitwerking
Slide 34 - Tekstslide
Zelfstandig aan de slag
Learnbeat paragraaf 2.4 onderdeel A
In het tweede uur terugkomen voor uitleg over decibel
Slide 35 - Tekstslide
Tip en een top voor deze les voor de docent.
Slide 36 - Open vraag
Les 2: Hoe hard hoor ik het geluid
Je weet dat te hard geluid slecht is voor het gehoor
Je weet dat geluidsterkte wordt gemeten in decibel