Voorbereiding toets Grammatica en Spelling hoofdstuk 3

Welkom! 
Deze les: 
Huiswerkcheck 
Herhaling van alle onderwerpen voor de toets
MAANDAG: Toets grammatica en spelling hoofdstuk 3.4 & 3.5 
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 3

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom! 
Deze les: 
Huiswerkcheck 
Herhaling van alle onderwerpen voor de toets
MAANDAG: Toets grammatica en spelling hoofdstuk 3.4 & 3.5 

Slide 1 - Tekstslide

Hoe onderscheid je hoofdzinnen van bijzinnen?

Slide 2 - Woordweb

Hoe vind je de persoonsvorm in een samengestelde zin?
A
Vraagzin maken
B
Eerst het onderwerp zoeken en dan wie + o
C
Tijd van de zin veranderen. Het woord dat verandert, is PV.

Slide 3 - Quizvraag

Hoofdzinnen en bijzinnen
Stap 1: zoek pv (verander de tijd van de zin)
Stap 2: zoek onderwerp (wie/wat + pv)
Stap 3: bekijk de positie van pv en o. Staat pv voor of achteraan? Staan pv en o naast elkaar of zijn ze gescheiden?
Stap 4: onderscheid hoofdzin en bijzin. 

Het feest kan beginnen, want wij zijn binnen. 

Slide 4 - Tekstslide

Met welke voegwoorden begint een lv-zin vaak?
A
maar
B
dat / of
C
dat / en
D
omdat / en

Slide 5 - Quizvraag

Hoe vind je het lijdend voorwerp?

Slide 6 - Woordweb

Wat is het lijdend voorwerp?

Wij gaan brood kopen.
A
Wij
B
Gaan
C
Brood
D
Kopen

Slide 7 - Quizvraag

LV-zin
Wie of wat + gezegde + onderwerp + pv 

Wij gaan brood kopen
wie/wat gaan wij kopen? = brood. 

Hij vroeg haar of hij achter op haar fiets mocht meerijden.

Slide 8 - Tekstslide

Wat is een bijwoordelijke bepaling?

Slide 9 - Woordweb

Bijwoordelijke bijzin
Onderscheid eerst de hoofd- en bijzin. 
Daarna ga je kijken naar de bijzin. Geeft de bijzin meer informatie over tijd, reden, oorzaak, gevolg of waarde? Dan is het een BWB! 

In de toets krijg je de vraag of iets een LV of een BWB zin is. Je moet dus zorgen dat je het verschil tussen die twee soorten bijzinnen kent! 

Leer de voegwoorden en de woordgroepen waarmee je een bijzin kan vervangen! 

Slide 10 - Tekstslide

Welk hulpwerkwoord hoort bij de toekomende tijd?
A
zijn
B
zullen
C
hebben
D
blijven

Slide 11 - Quizvraag

Hoe weet je het verschil tussen voltooid of onvoltooide tijd?

Slide 12 - Woordweb

In welke tijd staat deze zin:

Hij zou gezwaaid hebben
A
v.v.t.t.
B
v.t.t.t.
C
o.v.t.t.
D
o.t.t.t.

Slide 13 - Quizvraag

LET DUS OP DE HULPWERKWOORDEN!!


Zullen: toekomende tijd
Hebben / zijn: voltooide tijd 

Slide 14 - Tekstslide

Wanneer spreken we van een foutieve samentrekking?

Slide 15 - Woordweb

Wat is er met jou
A
Gebeurt
B
Gebeurdt
C
Gebeurd
D
Gebeurtd

Slide 16 - Quizvraag

Wanneer gebruik je de regels van 't Kofschip x
A
Als de laatste letter van de ik vorm erin zit.
B
Als de laatste letter van de stam erin zit.

Slide 17 - Quizvraag

Voltooid en tegenwoordig deelwoord

Stap 1: bedenk of het betreffende woord een voltooid deelwoord is of een pv
PV: in tegenwoordige tijd = ik vorm + t (denk aan het schema)
Voltooid deelwoord: dan staat er een hulpwerkwoord bij (bijv. is of zijn). 

Stap 2: is het een voltooid deelwoord? Dan moet je ontdekken hoe je het schrijft. Pas 't Kofschip x toe. 

Slide 18 - Tekstslide

Je gebruikt een hoofdletter aan het begin van de zin
A
Waar
B
Niet waar

Slide 19 - Quizvraag

Feestdagen en historische gebeurtenissen schrijven we met een kleine letter
A
Waar
B
Niet waar

Slide 20 - Quizvraag

Wanneer een zin begint met een getal, schrijf je daarna een hoofdletter
A
waar
B
niet waar

Slide 21 - Quizvraag

Is de volgende spelling juist of onjuist als het aan het begin van de zin staat:
's Avonds
A
Juist
B
Onjuist

Slide 22 - Quizvraag