Grammatica 3.4

Grammatica 3.4
Lijdend voorwerpszin 
Bijwoordelijke bijzin
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Grammatica 3.4
Lijdend voorwerpszin 
Bijwoordelijke bijzin

Slide 1 - Tekstslide

Welk kenmerk hoort bij een bijzin?
A
Pv & onderwerp staan voorin de zin
B
Pv staat vaak achterin de zin
C
Pv&onderwerp staan naast elkaar
D
Onderwerp staat vooraan

Slide 2 - Quizvraag

Wat zijn kenmerken van een hoofdzin?

Slide 3 - Woordweb

Hoofdzin
- Onderwerp en persoonsvorm naast elkaar
- Pv staat op de eerste of tweede plaats in de zin
- De zinnen worden verbonden door een van de 4 voegwoorden: en, maar, want, of 

Slide 4 - Tekstslide

Bijzin
- Onderwerp en pv zijn van elkaar gescheiden (of je kan ze scheiden)
- Pv staat vaak op de laatste of een na laatste plaats
- De bijzin is een zinsdeel van de hele zin (je kan het vervangen met 1 woord)

Slide 5 - Tekstslide

Lees theorie op blz 112

Slide 6 - Tekstslide

Lijdend voorwerpszin 
Lijdend voorwerp = pv + o + gez
Wij gaan brood kopen. 
Pv = gaan
O = wij
Gez: gaan kopen 
Vraag: wat gaan wij kopen? Antw: brood

Slide 7 - Tekstslide

Hij heeft een voetbal gevonden
A
een voetbal
B
Hij
C
Heeft gevonden
D
een voetbal gevonden

Slide 8 - Quizvraag

Lijdendvoorwerpszin
Hij vroeg haar of hij achterop haar fiets mocht meerijden.
ZOEK: PV - O - GEZ & LV 

Wanneer de bijzin het LV is, wordt het een lijdendvoorwerpszin genoemd. 
Je kan de bijzin vervangen met 1 woord. Wanneer het een LV is, gebruik je het woord het OF dat. 

Slide 9 - Tekstslide

Lees de theorie op blz 113
Maak opdrachten waarin beide zinnen voorkomen: 

Opdracht 5
Opdracht 7 

Slide 10 - Tekstslide

BWB
De bijwoordelijke bepaling is in de zinsontleding een woord of woordgroep die meer informatie of een nadere omschrijving geeft over dat wat in het gezegde wordt uitgedrukt.

Bijwoordelijke bepalingen geven antwoord op de volgende vragen: waar, wanneer, waarom, waarmee, waardoor, hoe en hoeveel.

Slide 11 - Tekstslide

Les 2: 
Herhaling LV en BWB
Herhaling hoofd- en bijzinnen
Huiswerk nakijken 
Opdracht 9 maken (hoofdstuk 3.4 - blz 114)

Slide 12 - Tekstslide

Hoofdzin 

- Elke zin is even belangrijk 
- Onderwerp en persoonsvorm staan naast elkaar
- Persoonsvorm staat op 1e of 2e plaats in een zin
 
Bijzin

- De bijzin kan weggelaten worden
- Onderwerp en persoonsvorm staan NIET naast elkaar of kunnen worden gescheiden.
Persoonsvorm staat op (één na) laatste plaats. 

Slide 13 - Tekstslide

Hoofdzin en bijzin onderscheiden 

Wanneer je wil weten of de bijzin een LV-zin of een bwb-zin is, moet je dus eerst weten WAT de bijzin is. 
Stap 1: zoek de persoonsvormen en de onderwerpen. Let op: het zijn er 2 of meer!
Stap 2: Kijk waar pv en O staan in de zin. Staat PV voor- of achteraan? Staat het onderwerp ernaast of zijn ze gescheiden?

Slide 14 - Tekstslide

Ik denk dat hij de aardigste leraar van de school is.

VT: ik dacht dat hij de aardigste leraar van de school was. 
Pv: 
denk & is
O: 
Wie denkt? = ik 
Wie is? = Hij. 
Ik & denk staan naast elkaar --> HOOFDZIN
Hij en is staan niet naast elkaar en pv staat achterin de zin. --> bijzin 

Het journaal meldt dat bij Mexico een orkaan in aantocht is. 

Slide 15 - Tekstslide

Een LV-zin staat altijd achteraan.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 16 - Quizvraag

Je kan een LV-zin vervangen met 'het' of 'dat'
A
Waar
B
Niet waar

Slide 17 - Quizvraag

Een LV-zin begint vaak met het voegwoord 'dat' of 'of'.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 18 - Quizvraag

In de hoofdzin staan pv en o naast elkaar
A
Waar
B
Niet waar

Slide 19 - Quizvraag

In de bijzin staat de pv vooraan
A
Waar
B
Niet waar

Slide 20 - Quizvraag

Een bijwoordelijke bepaling geeft meer informatie over waar, wanneer, hoe.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 21 - Quizvraag

Een bwb-zin kan je vervangen met woorden als 'daarom', 'toen', 'op dat moment'.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 22 - Quizvraag

Nakijken opdracht 5 en 7 

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Huiswerk
Opdracht 9 : lv en bwb zin

Lees theorie op blz 114: tijden van het werkwoord. 
Opdracht 10: tijd van ww 
Opdracht 11: tijd van ww
Opdracht 16: tijd van ww + ontleden (bij ontleden gebruik je de volgende zinsdelen: o + pv/wg/ng + lv + bwb


Slide 25 - Tekstslide

Les 3
Terugblik op huiswerk --> nieuwe theorie over tijden van het werkwoord. 
Een aantal opdrachten samen nakijken. 
Theorie samentrekking doornemen 
Opdrachten en huiswerk 

Slide 26 - Tekstslide

Huiswerkcheck 
Opdracht 9: b & c
"Dan zien ze tot hun schrik dat hun oude oma is overleden"
"Omdat ze snel weg willen, zoeken ze naar een oplossing."

Slide 27 - Tekstslide

"Dan zien ze tot hun schrik dat hun oude oma is overleden"
Onderwerp
A
Ze en hun oude oma
B
Ze en oma
C
Zien en oma
D
Zien en overleden

Slide 28 - Quizvraag

Wat valt je op bij deze zin als je kijkt naar de positie van PV en O?
"Omdat ze snel weg willen, zoeken ze naar een oplossing."

Slide 29 - Woordweb

Zin 9c: "Omdat ze snel weg willen, zoeken ze naar een oplossing."
De bijzin is een
A
LV-ZIN
B
BWB-ZIN

Slide 30 - Quizvraag

Tijden van het werkwoord 
Onvoltooid tegenwoordige tijd: ik lees
Onvoltooid verleden tijd: ik las
Voltooid tegenwoordige tijd: Ik heb gelezen
Voltooid verleden tijd: ik had gelezen

o + hww + volt. dw --> bij voltooide tijd. 
Het HWW = 'hebben' of 'zijn'. Wanneer dat woord in een zin staat, is een zin dus "voltooid". 

Slide 31 - Tekstslide

Toekomende tijd 
Nieuw hulpwerkwoord: zullen 

Wanneer je de tijd van een zin gaat vaststellen, volg je een bepaald stappenplan:
Voorbeeldzin: Bram zou graag de kat geaaid hebben.
Stap 1: gezegde: zou geaaid hebben
Stap 2: wat is de pv? --> zou
Stap 3: in welke tijd staat de pv? --> verleden tijd.
Stap 4: Welke hulpwerkwoorden zien we? Hebben =  voltooide tijd / Zullen = toekomende tijd.

Optelsom: zou = vt
Hebben = voltooide tijd
Zullen: toekomende tijd
= voltooide verleden toekomende tijd (v.v.t.t.)


Slide 32 - Tekstslide

Wanneer het hulpwerkwoord "zullen" in een zin staat, staat de zin in de toekomende tijd.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 33 - Quizvraag

Wanneer het hulpwerkwoord "hebben" of "zijn" in een zin staat hebben we te maken met een onvoltooide tijd.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 34 - Quizvraag

Oefenzin 2: opdracht 16a
In november 2015 kreeg wikipedia de erasmusprijs
Pv = kreeg (vt)
Stap 1: gezegde: kreeg
Stap 2: wat is de pv? --> kreeg
Stap 3: in welke tijd staat de pv? --> verleden tijd.
Stap 4: Welke hulpwerkwoorden zien we? Geen dus --> geen toekomende en geen voltooide tijd. 
Antwoord: onvoltooid verleden tijd (o.v.t.) 

Let op: wanneer je een hoofdzin en een bijzin hebt, kan je twee verschillende tijden hebben. 
16e 

Slide 35 - Tekstslide

Samentrekking 
In nevenschikkend samengestelde zinnen (twee hoofdzinnen dus!) wordt vaak een deel van de zin weggelaten. 
Woorden die in de eerste zin al zijn genoemd, worden in de tweede zin niet herhaald. 
Dit verschijnsel heet: samentrekking.
"Volgens gangbare stereotypen zijn jongens actief en (volgends gangbare stereotypen zijn) meisjes hulpvaardig."

Slide 36 - Tekstslide

Foutieve samentrekking
Je kan alleen deze samentrekking toepassen wanneer het weggelaten deel in beide zinnen dezelfde betekenis, vorm én grammaticale functie heeft. 

Dus:
Wanneer in zin 1 "de fiets" het onderwerp is, dan moet dat in zin 2 ook zo zijn. 
Lees mee: theorie op pagina 115 : foutieve samentrekking. Leg het aan mij uit: geef de hele zin weer (dus incl. weggelaten deel). Geef betekenis, vorm en grammaticale functie weer.  

Slide 37 - Tekstslide

Opdrachten en huiswerk
Opdracht 13 
Opdracht 14
Opdracht 15 

Wanneer je onderwerpen moeilijk vindt, oefen dan met opdrachten van "extra grammatica" (p128). Ik kan je daarvan de antwoorden geven, zodat je jezelf kan controleren. 

Slide 38 - Tekstslide