Oefentoets Pluriforme samenleving

Oefentoets  Pluriforme samenleving
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
MaatschappijleerMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Oefentoets  Pluriforme samenleving

Slide 1 - Tekstslide

Een pluriforme samenleving is een samenleving waarin:
A
mensen van verschillende sociale klassen, godsdiensten en levensstijlen samenleven.
B
mensen van verschillende sociale klassen samenleven.
C
mensen van verschillende sociale klassen en godsdiensten samenleven.
D
mensen van verschillende godsdiensten en levensstijlen samenleven.

Slide 2 - Quizvraag

Welke zin vat het beste de betekenis samen van het begrip ‘morele geografie’?
A
Voor de moraal van mensen maakt het uit of ze wel of niet in bergachtig gebied wonen.
B
Het dicht op elkaar leven op een klein grondgebied beïnvloedt hoe mensen met elkaar omgaan.
C
De mate waarin mensen zich zorgen maken over de staat van de natuur.
D
Of een gebied wel of niet rijk is aan grondstoffen beïnvloedt hoe mensen met elkaar omgaan.

Slide 3 - Quizvraag

I. Kenmerken van andere subculturen zijn terug te vinden in de Nederlandse samenleving.
II. Subculturen beïnvloeden de Nederlandse dominante cultuur.

A
I is juist, II is onjuist.
B
I is onjuist, II is juist.
C
I en II zijn beide juist.
D
I en II zijn beide onjuist.

Slide 4 - Quizvraag

Cultuur:
A
is wat leden van een groep of samenleving als opgelegd beschouwen.
B
is statisch.
C
is per definitie een sociaal fenomeen.
D
staat los van jouw individuele persoonlijkheid.

Slide 5 - Quizvraag

Socialisatie:
A
neemt af naarmate je volwassen wordt, en eindigt op een gegeven moment helemaal.
B
begint met internalisatie.
C
vindt op groepsniveau plaats, niet op individueel niveau.
D
vindt plaats door je gedrag en opvattingen te spiegelen aan die van anderen.

Slide 6 - Quizvraag

Mensen hebben verschillende redenen om hun land te verlaten. Bij de migratie van vluchtelingen:
A
is gebrek aan werkgelegenheid nooit een pushfactor.
B
spelen alleen pullfactoren een rol.
C
zijn de pushfactoren gelijk aan de pullfactoren.
D
spelen pushfactoren altijd een rol.

Slide 7 - Quizvraag

Extinction Rebellion is
A
onderdeel van de dominante cultuur
B
typisch een subcultuur op basis van gender
C
vooral een tegencultuur
D
vooral afhankelijk van jouw maatschappelijke positie

Slide 8 - Quizvraag

Als mensen een gemeenschappelijk referentiekader hebben...
A
... begrijpen ze elkaar beter
B
... zijn ze het altijd eens
C
... hebben ze dezelfde achtergrond
D
... passen ze hun gedrag aan

Slide 9 - Quizvraag

Waarom kwam er veel kritiek op het gebruik van de begrippen ‘allochtoon’ en ‘autochtoon’?
A
Inwoners die zich allochtoon voelen, kwamen volgens de definitie van allochtoon niet voor dit etiket in aanmerking.
B
De begrippen leken te veel op elkaar, wat verwarring veroorzaakte.
C
Het creëerde een wij-zij gevoel.
D
De begrippen bleken bedacht te zijn door een ambtenaar met extreemrechtse sympathieën.

Slide 10 - Quizvraag

De winkel van Nicolae Moldovan in Roemenië is door brand verwoest. Nu zit hij in Nederland en hoopt hier geld te verdienen voor een nieuwe winkel. Tot welke groep immigranten behoort hij?
A
Vluchtelingen
B
Arbeidsmigranten
C
Gezinsvormers
D
Kennismigranten

Slide 11 - Quizvraag

I. Mensen uit andere EU-landen mogen zonder speciale vergunningen in Nederland werken.
II. De Migratie en Naturalisatie Dienst (MND) beslist of iemand wel of geen recht heeft op een verblijfsvergunning.

A
I is juist, II is onjuist
B
I is onjuist, II is juist
C
I en II zijn beide juist
D
I en II zijn beide onjuist

Slide 12 - Quizvraag

Een Nederlander is getrouwd met een Cubaanse. Mag hij haar naar Nederland laten komen?
A
Ja, want dat mag volgens het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens altijd.
B
Ja, maar dan moet hij wel over voldoende inkomen beschikken.
C
Ja, want het gaat hier om gezins¬hereniging.
D
Nee, want Cuba is geen lid van de Europese Unie.

Slide 13 - Quizvraag

I. Een kennismigrant is een hoogopgeleide gastarbeider.
II. Een vluchteling is een migrant.

A
I is juist, II is onjuist
B
I is onjuist, II is juist
C
I en II zijn beide juist
D
I en II zijn beide onjuist

Slide 14 - Quizvraag

Als het gaat om het aantal mensen dat in de komende decennia wereldwijd op de vlucht slaat, welke voorspelling is dan het meest waarschijnlijk?
A
Hun aantal zal eerder toenemen dan afnemen, mede door klimaatverandering.
B
Hun aantal zal eerder toenemen dan afnemen, mede door klimaatveranderingen en het oprukken van Islamitische Staat (IS).
C
Hun aantal zal eerder afnemen dan toenemen, mede door de opkomst van sociaaldemocraten die een restrictief toelatingsbeleid voorstaan.
D
Hun aantal zal eerder afnemen dan toenemen, mede door een deal met Noorwegen en Finland.

Slide 15 - Quizvraag

Als je kijkt naar het verschijnsel migratie in zijn algemeenheid (dus niet per individu), dan kun je stellen dat migratie:
A
verlies betekent voor ingezetenen, winst voor nieuwkomers.
B
verlies betekent voor ingezetenen, verlies voor nieuwkomers.
C
verlies en winst betekent voor zowel ingezetenen als nieuwkomers.
D
winst betekent voor ingezetenen, en verlies voor nieuwkomers.

Slide 16 - Quizvraag

Botsingen tussen migranten en ingezetenen hebben vaak een symbolische lading. Daarmee wordt bedoeld dat:
A
de discussies vaak bekend raken onder het grote publiek, nadat de media aandacht hebben besteed aan de symbolen van beide groepen.
B
het vaak gaat over cultuurverlies en hoe om te gaan met culturele verschillen.
C
botsingen een politiek-juridische oorzaak hebben.
D
botsingen een sociaaleconomische oorzaak hebben.

Slide 17 - Quizvraag

Het proces van integratie verloopt in fasen. Welke uitspraak over deze fasen is onjuist?
A
Vaak lopen de fasen door elkaar.
B
Segregatie is doorgaans de eerste fase.
C
Segregatie is meestal geen duurzame situatie.
D
Conflict gaat altijd vooraf aan de laatste fase.

Slide 18 - Quizvraag

I. De visie van de PVV op migratie past het beste bij de republikeinse benadering.
II. De visie van GroenLinks op migratie past het beste bij de multiculturele benadering.

A
I is juist, II is onjuist.
B
I is onjuist, II is juist.
C
I en II zijn beide juist.
D
I en II zijn beide onjuist

Slide 19 - Quizvraag

Wat is een motief voor segregatie?
A
Het vereenvoudigt de sociale controle tussen groepen.
B
Het vermindert conflicten tussen sociale groepen.
C
Het verbetert de eigen groepsidentiteit of levensstijl.
D
Het vergemakkelijkt de integratie.

Slide 20 - Quizvraag

Het toelaten van jonge vluchtelingen is nodig om de vergrijzing tegen te gaan. Wat is een sterk argument tegen deze visie?
A
De vergrijzing in de nabije toekomst valt wel mee.
B
Het aantal toegelaten vluchtelingen is op dit moment al hoog genoeg om de vergrijzing op te vangen.
C
Deze opvang kan nooit genoeg zijn om de ‘grijze druk’ op hetzelfde niveau te houden als nu: in 2050 zouden we dan 39 miljoen inwoners hebben.
D
Volgens de internationale verdragen is dit geen argument om vluchtelingen op te vangen.

Slide 21 - Quizvraag

In het cultuurrelativisme...
A
... bestaan er universele waarden voor iedereen
B
... is er sprake van etnocentrisme
C
... zijn culturen gelijkwaardig aan elkaar
D
... doet cultuur er niet zo toe

Slide 22 - Quizvraag

I. Cultuuroverdracht gebeurt via de socialiserende instituties.
II. Als de socialisatie geslaagd is, eindigt de sociale controle

A
I is juist, II is onjuist
B
I is onjuist, II is juist
C
I en II zijn beide juist
D
I en II zijn beide onjuist

Slide 23 - Quizvraag

Emancipatie is.................
A
Vrouwen hebben meer rechten dan mannen.
B
Mannen hebben meer rechten dan vrouwen.
C
Gelijke rechten voor mannen en vrouwen.
D
Relatie waarbij afspraken en verplichtingen belangrijk zijn.

Slide 24 - Quizvraag

Wat is tolerantie?
A
Verdraagzaamheid
B
Acceptatie
C
Een soepel toelatingsbeleid
D
Individualisering

Slide 25 - Quizvraag

Xenofobie betekent dat je:
A
Vooroordelen hebt over een groep mensen
B
Tegen mensen met een migratie-achtergrond bent.
C
Bang bent voor vreemdelingen
D
Haat hebt tegen vreemdelingen

Slide 26 - Quizvraag

Vragen met een bron
Tip: je kunt de afbeelding uitvergroten door erop te klikken.

Slide 27 - Tekstslide

Over welke dimensie van Hofstede gaat de bron?
A
Machtsafstand
B
Gelijkheid vs. ongelijkheid
C
Masculiniteit vs. feminiteit
D
Onzekerheidsvermijding

Slide 28 - Quizvraag

De verandering in het migratiesaldo eind jaren zestig werd (mede) veroorzaakt door:
A
de komst van grote groepen gastarbeiders.
B
de teruglopende economie.
C
gezinsvorming of gezinshereniging.
D
de dekolonisatie.

Slide 29 - Quizvraag

De daling van het migratiesaldo na het jaar 2000 werd (mede) veroorzaakt door:
A
de sterk teruggelopen economie.
B
het ontbreken van internationale conflicten en oorlogen.
C
de strengere eisen voor gezinshervormers.
D
de vergrijzing.

Slide 30 - Quizvraag

Vragen met een bron
Tip: je kunt de afbeelding uitvergroten door erop te klikken.

Slide 31 - Tekstslide

Welk begrip past bij deze afbeelding?

A
Pluriforme samenleving
B
Polarisatie
C
Tolerantie
D
Poldermodel

Slide 32 - Quizvraag

Lees de bron. In de tweede alinea ontbreekt een woord. Het woord dat daar past is:
A
suboptimale
B
individuele
C
stereotiepe
D
collectieve

Slide 33 - Quizvraag

Het samen zorgen voor kinderen is een gevolg van de voortgaande emancipatie. Uit welk deel van de bron blijkt dat de overheid bij deze emancipatie een actieve rol vervult? Uit het feit dat:
A
het SCP en het CBS hier gericht onderzoek naar doen.
B
er een ouderschapsverlofregeling is.
C
vaders steeds meer thuis gaan werken.
D
Dat blijkt niet uit de bron.

Slide 34 - Quizvraag

Sleepvragen 

Slide 35 - Tekstslide

Integratie
Segregatie
Assimilatie

Slide 36 - Sleepvraag

waarden, normen, gewoonten, tradities, gebruiken
Proces van overdracht van cultuurkenmerken
wijkt af van de overheersende cultuur
Verzets zich tegen de dominante cultuur
De overheersende cultuur
Erop toezien dat iedereen zich aan de regels houdt
subcultuur
Sociale controle
dominante cultuur
tegencultuur
cultuur
Socialisatie

Slide 37 - Sleepvraag

Het niet terecht behandelen van (groepen) personen op grond van iets dat niet terzake doet. 
Een emotioneel geladen oordeel over een persoon of groep, dat niet in overeenstemming is met de werkelijkheid. 
Zaken die mensen het nastreven waard en waardevol vinden. 
Wetten, regels en gewoonten waarvan men aanneemt dat mensen zich eraan behoren te houden. 
Zowel de binnenkomende partij als de ontvangende partij passen zich aan de ander aan. 
vijandigheid ten opzichte van mensen die niet tot de eigen etnische groep behoren
Waarden
Normen
Vooroordelen
Discriminatie
Integratie
Xenofobie

Slide 38 - Sleepvraag

Slide 39 - Tekstslide