Paragraaf 1 (2)

• Aardrijkskunde
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

Vandaag 

Weer en klimaat herhalen

Schema bespreken 

Oefening

Uitwerken

Afronden

Leerdoelen

Je kent de acht hoofdklimaten en weet waar ze voorkomen.

Je begrijpt dat het weer bepalend is voor het klimaat.

Je kunt bepalen of een klimaat op lage of op hoge breedte ligt.

Sleep de woorden naar het juiste begrip. Welke woorden horen er bij het weer? En welke horen er bij het klimaat? 

Weer

Klimaat

De toestand van de atmosfeer op een bepaald moment en op een bepaalde plaats.

Het gemiddelde weer in een gebied, berekend over een periode van dertig jaar.

Hagel, sneeuw, regen = neerslag

Een blauwe lucht en een zonnetje

Gemiddeld het hele jaar nooit kouder dan 18 graden

Neerslag in alle seizoenen

Pak je klimaatschema er bij

We gaan dit schema zometeen nakijken. Zorg dat je je foute antwoorden uitgumt/weg haalt en de juiste antwoorden opschrijft.

We doen dit omdat je dit moet weten voor het SO/PWS! 

Klimaatgrafiek

Temperatuur en neerslag kun je in een klimaatgrafiek zetten. 

Doe alles dicht en leg je klimaatschema op zij 

Je krijgt zometeen 5 stellingen op het bord te zien. Deze stellingen ga je controleren op juist of onjuist. 

Eerst in stilte (2min.), daarna met je buurman/buurvrouw (2min) en ten slotte met de klas (2min.) 

1. In een zeeklimaat zijn de zomers warm en de winters koud. 

2. Het weerbericht (rechts onder) past bij het zeeklimaat en dit zou in Nederland kunnen zijn. 

3. Het poolklimaat ligt op lage breedte.

4. Klimaatgrafiek C (hieronder) is een voorbeeld van het woestijnklimaat

5. Ons klimaat ligt op gematigde breedte 

Aan de slag

Ga verder oefenen met dit onderwerp op Buitenland of in je werkboek (hoofdstuk 3 - paragraaf 1) 

Wat heb je vandaag nieuw geleerd?

Huiswerk

Paragraaf 3.1 af !