15.2 Populaties zelfst.

§15.2  populaties
Deze lessonup over §15.2 ga je zelfstandig doorwerken en de vragen beantwoorden.

Daarna ga je de methode §15.2 doornemen en opgaven maken en nakijken.


1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

§15.2  populaties
Deze lessonup over §15.2 ga je zelfstandig doorwerken en de vragen beantwoorden.

Daarna ga je de methode §15.2 doornemen en opgaven maken en nakijken.


Slide 1 - Tekstslide

populatie dynamiek
populatie grootte (sterfte, emigratie, immigratie, geboorte)
fitnnes, inteelt
habitat, niche, gradiëntecosysteem
eilandtheorie
kleine populaties:  foundereffect, bottle neck effect,               genetic drift

De begrippen die je tegenkomt in §15.2 zijn deels al behandeld in klas 4. (opzoeken als je het niet meer goed weet)

Slide 2 - Tekstslide

populatie grootte

+ geboorte
- sterfte
+ immigratie
- emigratie

De grootte van de populatie (uit hoeveel individuen bestaat deze) wordt + positief en - negatief beïnvloed door:
immigratie: er komen individuen bij uit een ander gebied

emigratie: er gaan individuen weg....
herhaling V4

Slide 3 - Tekstslide

Hoe bepaal je de populatie  grootte?
tellen (handig bij grote individuen, kleine aantallen, niet zo beweeglijk)
schatten (bij grote getallen, beweeglijke dieren of schuwe dieren)
steekproef van een klein gedeelte van het gebied
(mits dit een representatief gedeelte is!)
vangen  ( merken, terugzetten) en terugvangen
herhaling V4

Slide 4 - Tekstslide

vangen,
merken, terugzetten en terugvangen
herhaling V4

Slide 5 - Tekstslide

Er is een formule voor
populatie grootte = N
totaal gemerkte dieren = M
 totaal dieren 2e keer gevangen = n
gemerkte dieren 2e keer gevangen = m
N = M. n / m
Moeilijk?
Dan oefenen Biologiepagina
herhaling V4

Slide 6 - Tekstslide

De habitat is de leefomgeving van plant /schimmel /dier/bacterie. De plaats waar het leven van een soort zich voor het grootste gedeelte afspeelt. Bij planten wordt ook de term standplaats gebruikt ipv habitat.
Let op, met plaats bedoelen we niet de exacte lokatie (in Diever tegenover de kerk), maar de plek in een ecosysteem waar je een organisme normaal gesproken kunt vinden.
herhaling V4

Slide 7 - Tekstslide

Soorten leven samen in een bepaald ecosysteem.  Soorten kunnen (gedeeltelijk) dezelfde habitat hebben. Dit kan omdat ze een verschillende rol of functie hebben
De rol of functie noem je de niche van een soort.


Als we spreken over de niche van een soort dan hebben we het over de interactie van de soort met het ecosysteem. Bijvoorbeeld, de rol van een boomsoort is het geven beschutting, nestgelegenheid, schaduw en voedselbron zijn.
Heel simpel gezegd is habitat het adres en niche het beroep.
herhaling V4

Slide 8 - Tekstslide






Door successie kunnen ecosystemen langzaam veranderen. Er ontstaan dan meer habitats en niches. De grootste biodiversiteit vind je in een gradiëntecosysteem; een geleidelijke overgang tussen 2 ecosystemen in.

Slide 9 - Tekstslide

Eilandtheorie
De eilandtheorie voorspelt de grootte van de biodiversiteit van geïsoleerde gebieden zoals eilanden, bergtoppen, meren en bossen.

Slide 10 - Tekstslide

Eilandtheorie
Hoeveel verschillende soorten organismen er op een eiland kunnen leven hangt af van de grootte van het eiland. Grote eilanden hebben meestal meer habitats en niches dan kleine eilanden.

De afstand van een eiland tot het vaste land speelt ook een rol. Is de afstand groot, dan zullen nieuwe soorten niet zo makkelijk vanaf het vaste land het eiland bereiken.
BINAS 93C

Slide 11 - Tekstslide

BINAS 93C
De snelheid waarmee soorten op een eiland uitsterven hangt af van de grootte van het eiland. Op kleinere eilanden zijn de populaties kleiner en gevoeliger voor uitsterven.

De snelheid waarmee soorten een eiland koloniseren hangt af van de grootte ( op grotere eilanden zijn er meer habitats en niches) van het eiland en van de afstand van het eiland. (dichter bij is makkelijker bereikbaar)
Er zijn dynamische evenwichtspunten  Sds Scs Sdl en Scl die aangeven hoeveel soorten en op een eiland aanwezig kunnen zijn.

Slide 12 - Tekstslide

Kleine afgezonderde populaties zijn kwetsbaar.





Het founder effect, bottle neck effect en genetic drift zijn drie verschillende manieren, waarop er een kleine genetische diversiteit is ontstaan.
Kleine populaties hebben een kleine genenpool.
Een genenpool is de verzameling van alle aanwezige allelen voor alle eigenschappen in een populatie.
Deze populaties zijn kwetsbaar, omdat er misschien allelen missen in de populatie die belangrijk zijn om te overleven, bijvoorbeeld allelen nodig om een ziekte te overleven of een lange periode van droogte.



Slide 13 - Tekstslide

Founder effect
Bij het founder effect koloniseert een klein gedeelte van een populatie een nieuw gebied. In dit gebied is er weinig concurrentie en de founders (stichters) hebben alle ruimte om voort te planten en een grotere populatie te vormen. Deze nieuwe populatie heeft weinig genetische diversiteit, want stamt af van een klein groepje individuen

Slide 14 - Tekstslide

Founder effect
voorbeeld

Slide 15 - Tekstslide

                  Bottleneck effect
Bij het bottle neck effect wordt een grote (geïsoleerd levende) populatie door omstandigheden (mens, natuur) sterk gereduceerd in aantal.
De overlevende organismen planten zich voort en de populatie heeft de ruimte om weer te groeien.
Ook nu weer weinig genetische diversiteit in de nieuwe populatie, want allen stammen ze af van klein groepje organismen.

Slide 16 - Tekstslide

Een goed voorbeeld van het bottleneck effect is wat er met de Noordelijke Zee olifant is gebeurd.

De populatie is van 100 naar 30.000 gegroeid. Toch maken wetenschappers zich zorgen over de overlevingskansen van deze soort op lange termijn, door de extreme afname van genetische diversiteit.

Slide 17 - Tekstslide

Bij genetic drift verandert een genenpool door puur toeval. Bij kleine populaties heeft dit grote gevolgen.
Bij evolutie leer je dat de natuurlijke omgeving selecteert welke individuen overleven en zich voortplanten. De best aangepaste individuen (fittest) planten zich voort.

Maar ook simpel geluk hebben, dus toeval bepaalt voor een deel welke individuen van een populatie zich voortplanten.
Dit verschijnsel heet genetic drift en speelt met name een rol bij kleine populaties.

Slide 18 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen bottleneck effect en founder effect ?
En wat is de overeenkomst?

Slide 19 - Open vraag

Vragen?

Dan direct contact opnemen met je docent.
geen vragen, dan §15.2 methode doornemen, opgaven maken en nakijken.

Slide 20 - Tekstslide