1. Veel mensen keken optimistisch naar de toekomst.
2. Een groot deel van het volk leefde in armoede.
3. Er werden veel nieuwe uitvindingen gedaan.
4. Mensen werden gemiddeld ouder, omdat dokters meer ziekten konden genezen.
5. Er kwamen sociale wetten om het leven van de arbeiders te verbeteren.
6. De overheid probeerde door middel van voorlichting de hygiëne en de volksgezondheid te verbeteren.