Betoog schijven, V2

Betoog
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Betoog

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
Aan het einde weet je...
  • ...wat een betoog is.
  • ...wat een goede opbouw is van een betoog. 
  • ...heb je geofend met het schrijven van een betoog
  • ...weet je wat de begrippen standpunt, argument, tegenargument en weerlegging betekenen

Slide 2 - Tekstslide

Waarom heb jij het nodig om goed te leren argumenteren?

Slide 3 - Open vraag

Slide 4 - Video

Het zal mij verbazen als dit jaar de carnavalsoptocht in Den Bosch doorgaat. [Er wordt namelijk een erg harde wind voorspeld.]
A
Standpunt
B
Argument

Slide 5 - Quizvraag

[Het Nederlands verloedert] want jongeren gebruiken steeds meer Engelse woorden als spam, hacken, gamen, cool, relaxed en chill.
A
Argument
B
Standpunt

Slide 6 - Quizvraag

[Leerlingen op het vwo moeten in vijf in plaats van zes jaar hun opleiding kunnen afmaken.] Je kunt eerder aan een vervolgstudie beginnen en je zit je minder te vervelen.
A
Standpunt
B
Argument

Slide 7 - Quizvraag

Als je een tegenargument weerlegt, dan ontkracht je het gegeven tegenargument en zeg je dus dat het tegenargument niet klopt.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 8 - Quizvraag

Soorten argumenten 
Objectieve
- feitelijke argumenten (controleerbaar) 
Subjectieve
- niet-feitelijke (moeten vaak ondersteund worden)

Slide 9 - Tekstslide

Soorten argumenten
  • Feiten > je kunt controleren of het argument klopt of niet
  • Onderzoek > je gebruikt onderzoeksresultaten als argument
  • Ervaring > je gebruikt (eigen) ervaringen als argument
  • Gevoel/emotie > je argument is gebaseerd op (je eigen) gevoel/emotie
  • Normen en waarden > je argument is gebaseerd op een algemeen aanvaarde norm/waarde
  • Vermoedens > je argument bestaat uit iets wat je vermoedt
  • Geloof/overtuiging > je argument is gebaseerd op je idealen/levensbeschouwing
  • Nut > met je argument laat je zien dat iets (geen) nut heeft

Slide 10 - Tekstslide

Voorbeeld 

Feitelijk argument
Voorbeeld: Ik ga liever niet mee naar Parijs (standpunt), want Parijs is een grote, dichtbevolkte stad (argument).

Waarderend argument (niet-feitelijk argument)
Voorbeeld: Ik ga graag mee naar Parijs (standpunt), want Parijs heeft de mooiste musea van de hele wereld (argument).

Slide 11 - Tekstslide

Argumentatiestructuren
Een argumentatiestructuur is een schema waarin je duidelijk maakt op welke manier argumenten met elkaar en met het standpunt samenhangen. 
  • enkelvoudige argumentatie
  • meervoudige argumentatie
  • onderschikkende argumentatie

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

Argumentatiestructuren
Enkelvoudige argumentatie

Je kunt beter geen alcohol drinken
Het is slecht voor je gezondheid. 

Slide 14 - Tekstslide

Argumentatiestructuren
Meervoudige argumentatie

Je kunt beter geen alcohol drinken
Het is slecht voor je gezondheid. 
Het is gevaarlijk in het verkeer.

Slide 15 - Tekstslide

Argumentatiestructuren
Onderschikkende argumentatie
Het is slecht voor je gezondheid. 
Je kunt beter geen alcohol drinken
Het is slecht voor je lever. 

Slide 16 - Tekstslide

Argumentatiestructuren
Meervoudige en onderschikkende argumentatie

Je kunt beter geen alcohol drinken
Het is slecht voor je gezondheid. 
Het is gevaarlijk in het verkeer.
Het is slecht voor je lever.
Je kunt niet adequaat reageren. 

Slide 17 - Tekstslide

Een betogende tekst schrijven
Argument: zie soorten argumenten
Probleemstelling: er is een probleem. 
Bijvoorbeeld: Scholen moeten alle leerlingen lesgeven, maar mogen maar een deel op school ontvangen.
Bewering: Iemand beweert iets. 
Bijvoorbeeld: Het gaat slecht met het online lesgeven.
Tegenwerping: je geeft een bezwaar of bedenking op een gegeven argument  of bewering. Dit kan je doen door tegenargumenten te geven: argumenten die het tegendeel bewijzen of beweren dan het gegeven argument.
Opsomming: een aantal arugmenten

Slide 18 - Tekstslide

Een betogende tekst schrijven
Inleiding
Constatering/probleemstelling, uitleg van het onderwerp en bnoemen standpunt/mening/stelling (1 alinea)
Kern
Per alinea één argument, tegenwerping, opsomming, bewering
Slot
Samenvatting argumenten,  conclusie en uitsmijter  (1 alinea)

Slide 19 - Tekstslide

Conventies schrijven
Afspraken die bestaan met betrekking tot het domein schrijven.

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Werk
Werken aan de opdracht in Magister.

Slide 26 - Tekstslide

Lesdoelen begrijpen van de begrippen: standpunt, argument, tegenargument en weerlegging en de opbouw en het schrijven betoog behaald?

Slide 27 - Open vraag

Wat ging goed deze les en wat kan beter?

Slide 28 - Open vraag

Feedback:
Wat vond je fijn of goed werken aan deze les en wat de de docent de volgende keer beter doen?

Slide 29 - Open vraag