In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
- Gevaarlijke situatie of omgeving
- Onverwachte wending
- Open plek
- Vermoedens
- Cliffhanger
- Uitstel van het einde
- Informatievoorsprong lezer
Setting: tijd en ruimte in een verhaal
Je herkent de setting van een verhaal aan de tijd en ruimte waarin het verhaal zich afspeelt.
Tijd: Te herkennen aan de hand van jaartallen, figuren of voorwerpen, gebouwen, gebeurtenissen
Je herkent de setting van een verhaal aan de tijd en ruimte waarin het verhaal zich afspeelt.
Ruimte:
- Een bepaalde plaats, stad, planeet etc.
- Kan een bepaalde sfeer oproepen (bijv. spanning) of het verhaal verduidelijken
Verhalen kunnen in chronologische volgorde worden verteld, maar schrijvers kunnen ook kiezen voor een afwisseling in tijd. Hierbij gebruiken ze flashbacks: je gaat als lezer letterlijk terug in de tijd (tijdlijn wordt onderbroken).
Dit noem je een niet-chronologische volgorde waarbij de tijdlijn WEL wordt onderbroken.
Wanneer een schrijver kiest voor een chronologische volgorde kan hij nog wel vooruitkijken of -kijken in de tijd. Dit noem je:
- Terugwijzingen: een personage denkt terug aan vroeger
- Vooruitwijzingen: een personage of de schrijver blikt vooruit op de toekomst (kan voor spanning zorgen)
De tijdlijn wordt NIET onderbroken.
Je kunt de tijd van een verhaal ook beschrijven als je kijkt naar hoe snel de tijd verloopt. Hierbij kijk je naar de verteltijd (= aantal bladzijdes) en vertelde tijd (= tijdsverloop tussen het begin en einde van een verhaal).
Tijd kan sneller gaan door een versnelling of tijdsprong (vaak bij onbelangrijke gebeurtenissen).
Tijd kan langzamer gaan door een vertraging (vaak bij spannende gebeurtenissen.
Naast verloop van tijd kun je een boek/verhaal bespreken door te kijken naar het begin en einde.
Begin:
- Proloog (verhaal vooraf)
- Inleidend begin (ab ovo)
- Middenin de gebeurtenissen (in medias res)
Einde:
- Open einde
- Gesloten einde
- Epiloog (verhaal achteraf)
Een perspectief geeft aan hoe een verhaal wordt verteld. We kennen 4 soorten perspectieven:
Ik-perspectief: vanuit de ik-persoon (in het hoofd)
Personaal perspectief: vanuit de hij/zij-persoon (in het hoofd)
Auctoriaal (alwetend) perspectief: helikopterview (de schrijver weet alles van iedereen en levert soms ook commentaar)
Wisselend perspectief
: Als een schrijver kiest voor het ik-perspectief of het hij- of zij-perspectief, dan kunnen verschillende personages elkaar afwisselen als hoofdpersoon.
Van elk verhaal kun je iets leren. Een schrijver laat een bepaalde thematiek terugkomen en herhaalt elementen in het boek.
- Thema: omschrijven waar het boek over gaat in een paar woorden
- Motieven: herhalingen die in het boek terugkomen
1. Leidmotieven: woorden, zinnen of concrete voorwerpen
2. Verhaalmotieven: herhaalde gebeurtenissen, voorwerpen, gevoelens of situaties
- Moraal: wijze les die je kunt leren n.a.v. het verhaal