Chapitre 1 voca + gram V5

• Frans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 5

Chapitre 1 voca + gram V5

1. Wat is een 'pronom relatif'?

1. een persoonlijk voornaamwoord
2. een betrekkelijke hoofdzin
3. een betrekkelijke bijzin
4. een betrekkelijk voornaamwoord

2. Welk 'pronom relatif' verwijst naar het lijdend voorwerp in de bijzin?

1. qui
2. que
3. dont
4. quel

3. Bij welk werkwoord moet je het voornaamwoord 'dont' gebruiken?

1. penser que
2. avoir besoin de
3. réfléchir sur
4. avoir faim

4. Waarnaar verwijst 'qui' in deze zin?
Pierre est un garçon qui fait beaucoup de choses pour la bonne cause.

1. beaucoup de choses
2. Pierre
3. un garçon
4. la bonne cause

5. Waarnaar verwijst 'que' in deze zin? Elle a bien répondu à toutes les questions qu'on lui a posées.

1. a bien répondu
2. lui
3. Elle
4. toutes les questions

6. Wat is de overeenkomst tussen de
'futur simple' en de 'conditionnel'?

1. ze geven allebei de toekomende tijd aan
2. ze hebben allebei dezelfde uitgangen
3. ze hebben allebei dezelfde stam
4. ze geven allebei een voorwaarde aan

7. Waarvan is sprake in de volgende zin? Voudriez-vous faire un don à Médecins Sans Frontières?

1. beleefdheid
2. stelling
3. veronderstelling
4. voorwaarde

8. In welke tijd staat de volgende zin?Tu participerais si tu n'as pas cours ce jour-là?

1. futur
2. conditionnel
3. imparfait
4. présent

9. Wat is de 'futur simple' van de persoonsvorm in de zin 'Vous pouvez prendre le train'?

1. pouviez
2. pourrez
3. pouvez
4. pourriez

10. Wat is hier de vertaling van 'aurait'? 'Si les gens refusaient les sacs , il y aurait moins de pollution'.

1. zou hebben
2. zullen hebben
3. zullen zijn
4. zou zijn