Spelling H5 - opdr. 2 en 3

Spelling
Hoofdstuk 5
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Spelling
Hoofdstuk 5

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
Lesdoel: je weet welke leestekens je wanneer in een zin moet gebruiken.
- Terugblik
- Huiswerk bespreken
- Het belang van leestekens
- Uitleg theorie
- Opdr. 2 en 3 Spelling H5 maken

Slide 2 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen een hoofdzin en een bijzin?

Slide 3 - Open vraag

Begrens de volgende zin op de juiste manier: Hij is te laat op school gekomen. Waardoor hij moet nablijven.

Slide 4 - Open vraag

Huiswerk bespreken
- Opdr. 3 Formuleren H6

Slide 5 - Tekstslide

Het belang van leestekens

Slide 6 - Tekstslide

Het belang van leestekens

Slide 7 - Tekstslide

Het belang van leestekens
Pas op, Bram!
Pas op Bram!
Ik houd van je, lieve vriendin.
Ik houd van je lieve vriendin.

Slide 8 - Tekstslide

Geen leestekens
Altijd al eens haaien van dichtbij willen meemaken dat kan een van de redenen om de Gansbaai in Zuid-Afrika te bezoeken is de witte haai de witte haai is in Zuid-Afrika een beschermde diersoort vanuit Kleinbaai varen dagelijks boten richting Dyer Island waar deze roofdieren voorkomen het is een unieke ervaring om de haaien van dichtbij te zien dit kan vanaf de boot of onder water vanuit een stalen kooi

Slide 9 - Tekstslide

Uitleg theorie
Een zin eindigt met een punt (.), een vraagteken (?) of een uitroepteken (!).

Een punt staat aan het eind van een gewone zin.
 Ik voel me kiplekker.
Een vraagteken staat aan het eind van een vraagzin.
 Hoeveel kilo chocolade eten Nederlanders per jaar?
Een uitroepteken staat aan het eind van een zin met extra nadruk.
 Wat een schitterend uitzicht!



Slide 10 - Tekstslide

Uitleg theorie
Een komma (,) gebruik je:

- na een naam of uitroep aan het begin van de zin:
Tessa, waar heb jij mijn geodriehoek gelaten?
- tussen de delen van een opsomming, maar niet voor en of of.
Zullen we een oorlogsfilm, een thriller, een komedie of een romantische film bezoeken?
- tussen twee persoonsvormen:
Wat een boer niet kent, eet hij niet.

- tussen de hoofdzin en een bijzin, als de delen lang zijn:
Het doelpunt werd terecht afgekeurd, want het was buitenspel.
- voor én achter een bijstelling:
Barcelona, de stad van architect Gaudi, wordt jaarlijks door zo’n zeven miljoen toeristen bezocht.


Slide 11 - Tekstslide

Uitleg theorie
Een dubbele punt (:) gebruik je om iets aan te kondigen:

- een citaat (directe rede):
De ambtenaar zei: ‘Dan verklaar ik u hierbij tot man en vrouw.’
- een gedachte:
De minister van Buitenlandse Zaken dacht tijdens de crisis: wat er ook gebeurt, ik maak de klus af.

- voor een opsomming:
Voor het maken van oliebollen heb je nodig: bloem, melk, rozijnen, eieren, bier en zout.
- voor een uitleg of toelichting:
Andy kan vanavond niet optreden: hij heeft een keelontsteking.



Slide 12 - Tekstslide

Uitleg theorie
Aanhalingstekens (‘ ’) gebruik je:
- bij citaten:
‘Doe eerst een laag saus in de schaal en dan een laag lasagnebladen,’ zei moeder.
- als het woord zelf bedoeld wordt en niet de betekenis:
Weet jij hoe je het woord ‘aluminium’ schrijft?
- als het woord op een speciale manier (bijvoorbeeld spottend) gebruikt wordt:
Hij zal wel weer ‘ziek’ zijn.



Slide 13 - Tekstslide

Uitleg theorie
Een puntkomma (;) gebruik je:

- tussen hoofdzinnen die sterker met elkaar samenhangen dan losse zinnen:
Mijn buurvrouw gaat naar Antarctica; dat zou ik ook wel willen.
- als afsluiting van de onderdelen van lange opsommingen die onder elkaar staan. Het laatste onderdeel krijgt als afsluiting een punt.


Slide 14 - Tekstslide

Opdr. 2 en 3 Spelling H5 maken
- Blz. 208
- Vul de antwoorden in in LessonUp (slide 16 t/m 21)
- Huiswerk

Slide 15 - Tekstslide

Vul hier het antwoord op vraag 2.1 in (blz. 208).

Slide 16 - Open vraag

Vul hier het antwoord op vraag 2.2 in (blz. 208).

Slide 17 - Open vraag

Vul hier het antwoord op vraag 2.3 in (blz. 208).

Slide 18 - Open vraag

Vul hier het antwoord op vraag 2.4 in (blz. 208).

Slide 19 - Open vraag

Vul hier het antwoord op vraag 2.5 in (blz. 208).

Slide 20 - Open vraag

Vul hier het antwoord op vraag 3 in (blz. 208).

Slide 21 - Open vraag