Examen 2017 1e tijdvak

Examen 2017 1e tijdvak
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 30 slides, met tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Examen 2017 1e tijdvak

Slide 1 - Tekstslide

Wat neem je mee naar het examen?
Let op:
Bij meerkeuze vragen maar 1 antwoord goed
Geld twee cijfers achter de komma
Berekeningen altijd opschrijven
Kijk op hoeveel decimaal je moet afronden
Als er om een uitleg wordt gevraagd deze opschrijven 

Slide 2 - Tekstslide

1. Welke woonlasten heb je als je een eigen huis hebt?
2. Benoem een voordeel en een nadeel van verbouwen. Schrijf duidelijk op of het een voordeel of een nadeel is. 
3. Let op er staat boven gebruik informatiebron 1. Deze hed je nodig om het antwoord te krijgen. Je moet een berekening maken

Slide 3 - Tekstslide

Je moet berekenen welke
investering je het
snelste terug ver-
dient.
Totale kosten / jaarlijkse besparing =  terugverdientijd

Slide 4 - Tekstslide

4. Wat moet je
eerst berekenen?



5. Een echte leervraag.




Je moet eerst de bersparing uitrekenen

Slide 5 - Tekstslide

6. Hoe bereken je kredietkosten?
Wat proberen ze je hier verkeerd te laten doen?         Wat moet je niet vergeten om 2 
punten te krijgen?
Het is een maandbedrag en de lootijd is in jaren
Het voordeel te berekenen

Slide 6 - Tekstslide

7.Krappe en ruime arbeidsmarkt.
Van wie komt op de arbeidsmarkt het aanbod en van wie de vraag?
Ezelsbruggetje
Aanbod = Beroepsbevolking
Vraag = Werkgelegenheid

Ruime arbeidsmarkt
Aanbod groter dan de vraag
Beroepsbevolking groter dan de werkgelegenheid.
Er is werkloosheid
Krappe arbeidsmarkt
Aanbod naar arbeid kleiner dan de vraag.
Bedrijven kunnen moeilijk aan personeel komen

Slide 7 - Tekstslide

8. Wat doet een bedrijf met de loonkosten?

9. Hoeveel procent van de werknemers is jonger dan 21 jaar?
Welke formule?
10. Wat is arbeidsproductiviteit? Boek bladzijde 79. Wat is de vraag?
De loonkosten worden doorberekend in de prijs van het product.
Hanna, waarom arbeidsproductiviteit bij jongeren groter
Boaz, waarom arbeidsproductiviteit bij oudere groter
Voor de mening van Hanna en voor de mening van Boaz een argument geven.

Slide 8 - Tekstslide

Uitleg video productiecapaciteit en arbeidsproductiviteit. Ook hoe je deze moet berekenen.



11. Hoe bereken je de brutowinst?

Slide 9 - Tekstslide

12. Als er een prijzenoorlog is bij de supermarkten wat kan er dan gebeuren?
Of wat zullen ze gaan doen bij de leveranciers?
13. Progressief belastingstelsel, welk woord moet er altijd in de omschrijving staan?
Andere belastingstelsels vergeten? Kijk dan naar de video op de volgende slide.
in procenten of in verhouding

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

14.





Gebruik de tekst om de vraag op te lossen.

Slide 12 - Tekstslide

15.





Wanneer hoef je geen belasting te betalen?

Slide 13 - Tekstslide

16.Nominaal ?
     
     Reëel ?                            
                                  Voorbeeld som in filmpje






In euro's
Je houdt bij dit inkomen rekening met de inflatie.
Dit inkomen zegt wat over de koopkracht.

Slide 14 - Tekstslide

17. Wat is hypotheekrente
bij de inkomstenbelasting?
Ontstaat nivellering naar welke
kant
gaat
de lijn?

Hypotheek rente is een aftrekpost zie bladzijde 176 in je boek.

Slide 15 - Tekstslide

18. Weet je niet meer wat een
open economie is kijk dan naar 
het filmpje.
19. Waarom kan een open economie ook leiden tot meer welvaart? Wat moet je doen met het antwoord op vraag 18?

Met een open economie zal je dan weinig of veel handel met het buitenland drijven?
Bij een open economie is er veel export naar het buitenland. Als we veel exporteren moeten we meer produceren en dus meer werkgelegenheid, meer mensen een betaalde baan, welvaart stijgt.
OF Open economie veel import, meer goederen om in de behoeften te voorzien dan stijgt de welvaart.

Slide 16 - Tekstslide

20. Het basisjaar is altijd?
Je vergelijkt het jaar altijd met
het basisjaar.
Je vergelijkt 2015 ten opzichte 
van 2015.
100 = € 8,50
102 = € ...
100

Slide 17 - Tekstslide

21. Er komt een brutominimumloon in Duits-land. Wat gebeurt er dan met de loonkosten in Duitsland, welke invloed heeft dit op de prijzen van onze producten ten opzichte van Duitsland? Onze concurrentiepositie?
22. Wat is innovatie? Staat in de vraag!
Daarna logisch nadenken. 
Letterlijk betekent innovatie 'vernieuwing'. In de praktijk blijkt de definitie van innovatie niet zo eenduidig. Veel ondernemers denken bij innovatie nog steeds aan nieuwe uitvindingen, maar dat is niet terecht. Als je een product of proces verbetert, innoveer je al

Slide 18 - Tekstslide

23. Wat van de consumentenprijs van het biertje gaat naar de overheid?
Hoeveel procent van de consumentenprijs gaat naar de overheid? Formule?
24. Op welke producten zit accijns? wat is dan het doel?
25. Hoe bereken je de nieuwe accijns?
Hoeveel keer past dit in € 387.907.136


Btw en accijns.
Samen € 0,35 + € 0,07 = € 0,42
Eerst neem je 10% van het oude bedrag en bereken je het nieuwe bedrag.
Daarover bereken je dan weer 5,75 %.
Je mag ze niet bij elkaar optellen omdat die 5,75% over een hoger bedrag gaat omdat er al 10% bovenop was gekomen.

Slide 19 - Tekstslide

26. Hogere accijns wat dan de eerste stap.
Lees altijd eerst alle stappen goed door, dan kan je geen fouten maken. 
27. Lees goed wat er boven de grafiek staat en in de antwoorden. Zo moet je het antwoord kunnen vinden.
28. Goed lezen, mag je niet fout doen!
Dus let goed op kwartaal van een jaar eerder en wat is de verandering.
Dan is het juiste antwoord/

Slide 20 - Tekstslide

29. Wat kom je te weten uit de informatiebron?
       Conclusie?
30. Weet je het CPIberekenen niet meer gaan dan naar de volgende slide. De video staat zo ingesteld dat alleen het berekenen van het CPI te zie is. Anders boek bladzijde 25.

Voor Megan krijgen ze nog maar 90% van het basisbedrag en voor Leo nog maar 80% van het basisbedrag.

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Video

31. Bestedingen nemen toe, wat betekent dat?

32. Hoe kan de overheid ervoor zorgen dat we meer geld over houden om dingen te kopen?

33. Denk even rustig na, waardoor kan het komen dat een bedrijf verlies gaat maken?
Mensen gaan meer kopen.
Welke stap volgt er dan?
Dus het antwoord is

Slide 23 - Tekstslide

34. De verkoopprijs inclusie 6% btw is € 5,50.
Bij berekeningen winst altijd zonder btw!! Waarom?
Wat wordt de prijs zonder btw?
Brutowinstmarge 40% van de verkoopprijs zonder btw. Welke formule?
35. Een echte leervraag. 
€ 5,50 = 106%
.......        = 100%
BTW= belasting over de toegevoegde waarde ( het woordt omzetbelasting wordt soms ook in het examen gebruikt, wordt hetzelfde mee bedoeld.
Het is belasting en gaat naar de overheid. Dus geen winst voor bedrijf.

Slide 24 - Tekstslide

36. Wat moet je eerst berekenen?
Hoeveel van de totale omzet voor boeken?
       Je had ook deze  berekening kunnen maken.
Eerst uitrekenen met hoeveel euro de jaaromzet is gedaald.
55%

Slide 25 - Tekstslide

37. Als mensen een boek lezen hoe doen ze dat in deze tijd?
38. Wat kan de uitgeverij doen om toch de omzet te verhogen?
39. Vraag en aanbod en wat gebeurt er dan met prijzen? weet je het niet meer kijk dan op de slide hierna.
Soms is het lim om een vraag ervoor nog een keer te bekijken.
Soms kan je daardoor op een antwoord komen.

Slide 26 - Tekstslide

Vraag & aanbod
  • Als de vraag naar producten afneemt, zal de prijs dalen.

  • Als de vraag naar producten toeneemt, zal de prijs stijgen.

  • Als het aanbod van producten afneemt, zal de prijs stijgen.

  • Als het aanbod van producten toeneemt, zal de prijs dalen.

Slide 27 - Tekstslide

40. Wat kom je te weten?
NI Italië is € 1.567 miljard.
Hoeveel procent is de
staatsschuld van het NI?
41. Waarom krijgt het land
een boete? Wat is dan weer een gevolg voor het land als ze de boete krijgen?



De staatsschuld is 127% van het NI

Slide 28 - Tekstslide

42. Bekijk de grafiek. Denk rustig na dan weet je het antwoord.
43. Quote altijd in procenten!
Hoeveel procent is de schuld van het NI?
Welke formule?
Wat kom je te weten?       Wat moet je nu uit-
rekenen?

Nationaal inkomen van 2013.

Slide 29 - Tekstslide

Alles nog een keer nagekeken?
Alle opdrachten gemaakt?
Overal de berekening opgeschreven?

Slide 30 - Tekstslide