Cursus eindexamen, p. 321 - 332, opdr. 1 t/m 5

24 januari
1. Cijfers toets taalverzorging in Som. Bespreken na inhaal.
2. inhaaltoets? zelf aanmelden in Its
3. Vanaf vandaag voorbereiden eindexamen (17 mei 13.30-16.30). Elke ma en di boek NN meenemen
4. Vanaf 3 februari start voorbereiden mondeling. Elke donderdag literatuurboek meenemen. 8 maart fictiedossier in orde

1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

24 januari
1. Cijfers toets taalverzorging in Som. Bespreken na inhaal.
2. inhaaltoets? zelf aanmelden in Its
3. Vanaf vandaag voorbereiden eindexamen (17 mei 13.30-16.30). Elke ma en di boek NN meenemen
4. Vanaf 3 februari start voorbereiden mondeling. Elke donderdag literatuurboek meenemen. 8 maart fictiedossier in orde

Slide 1 - Tekstslide

Cursus eindexamen p.321-p.377
1. Aanpak (kort bespreken)

Domeinen:
2. Analyseren (structuur) en interpreteren (betekenis vaststellen
3. Argumenteren
4. Samenvatten

Slide 2 - Tekstslide

De tekstonafhankelijke vragen
Sommige vragen kunnen bij elke tekst gesteld worden, bv wat is het tekstdoel en wat is de hoofdgedachte, een vraag over de deelonderwerpen. Dit noemen we tekstonafhankelijke vragen.

De cursus eindexamen gaat over de tekstonafhankelijke vragen.

Slide 3 - Tekstslide

Eindexamen
NN Cursus 10 §2 Analyseren en interpreteren
Opdracht 1 t/m 7

Slide 4 - Tekstslide

2. Analyse en interpreteren
  • Citeren
  • Iets met eigen woorden uitleggen
  • Taalgebruik in een tekst beoordelen
  • Functies van tekstgedeelten
  • Titel
  • Tekstdoel of tekstsoort
  • Uitspraken over een tekst beoordelen
  • Teksten vergelijken

Slide 5 - Tekstslide

Opdrachten §2 (p. 327)
Op de volgende slides staan tekstonafhankelijke 'opdrachten' waarmee de vaardigheden analyseren en interpreteren op het examen getoetst worden. Geef per opdracht aan waarop die betrekking heeft: de hele tekst, een grotere teksteenheid of een klein tekstgedeelte.

Slide 6 - Tekstslide

Een vraag over de titel van de tekst beantwoorden.
A
de hele tekst
B
een grotere teksteenheid
C
een klein deel van de tekst

Slide 7 - Quizvraag

Functies van tekstgedeelten vaststellen.
A
de hele tekst
B
een grotere teksteenheid
C
een klein deel van de tekst

Slide 8 - Quizvraag

Functies van tekstgedeelten vaststellen.
A
de hele tekst
B
een grotere teksteenheid
C
een klein deel van de tekst

Slide 9 - Quizvraag

Functies van tekstgedeelten vaststellen.
A
de hele tekst
B
een grotere teksteenheid
C
een klein deel van de tekst

Slide 10 - Quizvraag

Het tekstdoel/de tekstsoort vaststellen.
A
de hele tekst
B
een grotere teksteenheid
C
een klein deel van de tekst

Slide 11 - Quizvraag

Iets met eigen woorden uitleggen.
A
de hele tekst
B
een grotere teksteenheid
C
een klein deel van de tekst

Slide 12 - Quizvraag

Teksten (of fragmenten) met elkaar vergelijken.
A
de hele tekst
B
een grotere teksteenheid
C
een klein deel van de tekst

Slide 13 - Quizvraag

Uitspraken over een tekst beoordelen.
A
de hele tekst
B
een grotere teksteenheid
C
een klein deel van de tekst

Slide 14 - Quizvraag

Het taalgebruik in een tekst beoordelen.
A
de hele tekst
B
een grotere teksteenheid
C
een klein deel van de tekst

Slide 15 - Quizvraag

Woorden of zinnen uit de tekst citeren.
A
de hele tekst
B
een grotere teksteenheid
C
een klein deel van de tekst

Slide 16 - Quizvraag

Opdracht 2 (p.328)
Citeer de zin uit tekst 1 - De terreur van de like knop

Slide 17 - Open vraag

Heb je bij de vraag hiervoor de hele zin overgenomen?
A
Ja
B
Nee, alleen de eerste en laatste twee woorden opgeschreven.

Slide 18 - Quizvraag

Als je een tekstfragment moet citeren, dan citeer je
A
een zinsgedeelte.
B
een alinea.
C
meer dan één zin.
D
altijd twee zinnen.

Slide 19 - Quizvraag

Citeren
Citeren = letterlijk overnemen uit de tekst. Je noteert de eerste twee en de laatste twee woorden + de regelnummers
  • Tekstfragment --> tekstdeel groter dan één zin
  • Zin --> hele zin (van hoofdletter tot punt). Soms ook twee (niet) opeenvolgende zinnen. 
  • Woord --> één woord. Meer woorden = 0 punten
  • Zinsgedeelte/zinsnede --> een stuk van de zin, altijd kleiner dan de hele zin. Hele zin citeren = 0 punten. 
  • Woordgroep -->  (klein) aantal bij elkaar horende woorden

Slide 20 - Tekstslide

Opdracht 3.1 (p. 329)
Citeer het woord uit de alinea's 8 t/m 11 van tekst 2.

Slide 21 - Open vraag

Opdracht 3.2 (p. 329)



Citeer het tekstfragment dat het standpunt verwoordt.

Slide 22 - Open vraag

Opdracht 4 (p. 330)
Citeer twee, niet opeenvolgende zinnen, waaruit blijkt wat schatplichtig zijn inhoudt.

Slide 23 - Open vraag

Wie van jullie heeft Tweede Kamer zonder hoofdletter geschreven?
A
Ik
B
Ik niet
C
D

Slide 24 - Quizvraag

Wie van jullie heeft twee opeenvolgende zinnen opgeschreven?
A
Ik
B
Ik niet

Slide 25 - Quizvraag

De citeervragen gaan altijd...
😒🙁😐🙂😃

Slide 26 - Poll

Wat is je aandachtspunt bij de citeervragen?

Slide 27 - Open vraag

Iets uitleggen / met eigen woorden zeggen

Slide 28 - Tekstslide

Opdracht 5.1 (p. 331)
Leg in eigen woorden uit wat met dit nieuwe dogma bedoeld wordt.

Slide 29 - Open vraag

Opdracht 5.2 (p. 331)
Leg op grond van alinea 11 uit waarom het dierennieuws merkwaardig is.

Slide 30 - Open vraag

Opdracht 6 (p. 331)
Leg uit waarom het statiegeldsysteem gehandhaafd moet blijven volgens de tekst.

Slide 31 - Open vraag

Vraag 7 (p. 331)
Waarom kunnen leerlingen noch studenten zich volgens de tekst uitdagende kleding permitteren?

Slide 32 - Open vraag

De iets-met eigen-woorden-uitlegvragen gaan altijd ...
😒🙁😐🙂😃

Slide 33 - Poll

Wat is je aandachtspunt t.a.v de iets-in -eigen-woorden-uitlegvragen?

Slide 34 - Open vraag