In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Herzlich Willkommen!
Die Handys in die Handytasche bitte!
Slide 1 - Tekstslide
Was machen wir heute?
1. Reden über die Weihnachtsferien? Einige Sätze auf Deutsche schreiben und üben.
2. Dann ein kleines Gespäch mit mir über eure Ferien.
3. Wiederholen/üben Kapitel 1 und 2
4. Anfangen mit kapitel 3
5. Hausaufgaben:
Slide 2 - Tekstslide
Die Weihnachtsferien sind wieder vorbei. Die Schule geht wieder an....
Hallo Kinder, schön euch wiederzusehen....
Ich hoffe, ihr seid gut erholt nach den ferien und gespannt auf den Schulbeginn.
Aber lasst uns erstmal übr eure Erlebnisse sprechen.
Was habt ihr denn in den Ferien gemacht?
Bilde und schreibe einige (vier oder fünf) Sätze in deinem Heft (auf Deutsch). --> Zie voorbeeldzinnen in Classroom
Slide 3 - Tekstslide
Classroom
Ga nu naar Classroom: klik op voorbeeldzinnen na kerstvakantie en maak een aantal vraag en antwoord zinnen . Als je klaar bent, oefen je het met je buurman/buurvrouw. Je hebt hier ongeveer 15 minuten voor.
Na het oefenen, vraag ik een aantal leerlingen om iets over zijn/haar kerstvakantie te vertellen. Dit gaat ongeveer 15 minuten duren.
Slide 4 - Tekstslide
Vervoeg de onderstaande werkwoorden (achterelkaar met 1 spatie ertussen) (gehen) --> Maria ............. nach Hause. (besuchen) --> Du ............... Amsterdam.
Slide 5 - Open vraag
Vervoeg de onderstaande werkwoorden (achterelkaar met 1 spatie ertussen) (heißen) ............... Sie Frau Yalcin? (tanzen) Du ............. sehr gut.
Slide 6 - Open vraag
Vervoeg de onderstaande werkwoorden (achterelkaar met 1 spatie ertussen) (Hebben jullie) 🡪 ............. ihr zusammen gereist? !!!!! (let op) (Hij heeft) 🡪 Er ............... sich noch nicht gemeldet.
Slide 7 - Open vraag
Vervoeg de onderstaande werkwoorden (achterelkaar met 1 spatie ertussen) (Bent U) .................. Sie noch in den Niederlanden? (Hij is) Er ..................... 16 Jahre alt
Slide 8 - Open vraag
Vertaal de onderstaande persoonlijke voornaamwoorden naar het Duits (achterelkaar met 1 spatie ertussen)
ik jij hij/zij/het wij jullie zij/u
Slide 9 - Open vraag
Vertaal de onderstaande getallen naar het Duits (achterelkaar met 1 spatie ertussen)
zeven vijftien twintig dertig
Slide 10 - Open vraag
Vertaal de onderstaande W- Vragen in het Nederlands (achterelkaar met 1 spatie ertussen)
waar wie waarom wanneer hoe
Slide 11 - Open vraag
Vertaal de lidwoorden. (schrijf ze achterelkaar met 1 spatie) (de) ...... Katze (een) ....... Katze
Slide 12 - Open vraag
Vertaal de lidwoorden. (schrijf ze achterelkaar met 1 spatie) (de) ...... Mann (een) ....... Mann
Slide 13 - Open vraag
Vertaal de lidwoorden. (schrijf ze achterelkaar met 1 spatie) (het ) ...... Mädchen (een) ....... Mädchen
Slide 14 - Open vraag
Vertaal de lidwoorden. (schrijf ze achterelkaar met 1 spatie) (de) ...... Eltern (geen) ....... Eltern !!!!
Slide 15 - Open vraag
Weet je nog hoe je de voltooid tegenwoordige tijd in het Duits maakt van zwakke werkwoorden? Wat is de hoofdregel ?
A
ge+stam+et
B
ge+stam+edt
C
ge+stam+t
Slide 16 - Quizvraag
Hoe maak je een voltooid deelwoord als de stam van een werkwoord eindigt op een -t of -d?
A
ge+stam+et
B
ge+stam+edt
C
ge+stam+t
Slide 17 - Quizvraag
Hoe maak je een voltooid deelwoord als de stam van een werkwoord eindigt op -ieren?
A
ge+stam+et
B
stam+t
C
ge+stam+t
Slide 18 - Quizvraag
Welche W-Fragewörter kennt ihr schon? w..
Slide 19 - Woordweb
Welke 2 hulpwerkwoorden heb je nodig om een voltooide tijd te vormen? (....... und ...... )
Slide 20 - Open vraag
Zwakke werkwoorden ken je nu al. Op welke twee letters eindigt de voltooid deelwoord van sterke werkwoord altijd -
Slide 21 - Open vraag
Wie alt bist du? vertaal "wie" in het Nederlands:
Slide 22 - Open vraag
Wo wohnst du? vertaal "wo" in het Nederlands:
Slide 23 - Open vraag
Wohin gehst du? vertaal "wohin" in het Nederlands:
Slide 24 - Open vraag
Woher kommst du? vertaal "woher" in het Nederlands:
Slide 25 - Open vraag
Sleep het juiste Duitse persoonlijk voornaamwoord naar het Nederlandsepersoonlijk voornaamwoord
ik
jij
hij
zij e.v.
wij
jullie
het
u
zij
ich
ihr
er
es
wir
du
sie e.v
Sie
sie
Slide 26 - Sleepvraag
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
wohnt
wohnen
wohnen
wohnt
wohne
wohnst
Slide 27 - Sleepvraag
Da haben wir Glück ...
A
gehat
B
gehad
C
gehabd
D
gehabt
Slide 28 - Quizvraag
Wisst ihr es noch? Die Verben haben und sein
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
hat
hast
haben
haben
habe
habt
Slide 29 - Sleepvraag
Wisst ihr es noch? Die Verben haben und sein.
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
bin
bist
ist
sind
seid
sind
Slide 30 - Sleepvraag
Die Zahlen bis 100 Was ist 21 und 45 auf Deutsch?
Slide 31 - Open vraag
De tijd in het Duits Vertaal: Het is tien voor twee
Slide 32 - Open vraag
De tijd in het Duits Vertaal: Het is kwart over vijf
Slide 33 - Open vraag
De tijd in het Duits Vertaal: half zes
Slide 34 - Open vraag
Wanneer gebruiken wij de tijdsbepaling: im
A
Als je wilt zeggen in welke maand, seizoen iets gebeurd is
B
Als je wilt zeggen op welk tijdstip iets gebeurd is
C
Als je de tijdsduur wilt aangeven
D
Als je wilt zeggen op welke dag/dagdeel/datum iets gebeurd is
Slide 35 - Quizvraag
Wanneer gebruiken wij de tijdsbepaling: am
A
Als je wilt zeggen in welke maand, seizoen iets gebeurd is
B
Als je wilt zeggen op welk tijdstip iets gebeurd is
C
Als je de tijdsduur wilt aangeven
D
Als je wilt zeggen op welke dag/dagdeel/datum iets gebeurd is
Wij gebruiken cookies om jouw gebruikerservaring te verbeteren en persoonlijke content aan te bieden. Door gebruik te maken van LessonUp ga je akkoord met ons cookiebeleid.