Evaluatie lessen klinisch redeneren in BVB

Het toedienen van insuline sub- cutaan is :
A
Een A- handeling
B
Een B1- handeling
C
Een B2- handeling
D
Een C- handeling
1 / 27
volgende
Slide 1: Quizvraag
ICT and computer science

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Het toedienen van insuline sub- cutaan is :
A
Een A- handeling
B
Een B1- handeling
C
Een B2- handeling
D
Een C- handeling

Slide 1 - Quizvraag

Het nemen van een RX- foto is een
A
A- handeling
B
Een B1- handeling
C
Een B2- handeling
D
Een C- handeling

Slide 2 - Quizvraag

Waarvoor staat VG- MZG
A
Verpleegkundige gegevens van de Maximale ZH gegevens
B
Verpleegkundige gegevens van de Minimale ZHgegevens
C
Verpleegkundige gegevens van de multipele ZH gegevens
D
Gegevens van de Minimale VPK gegevens

Slide 3 - Quizvraag

Op een verpleegdossier zie je " F110" staan. Waar kan je de betekenis hiervan terugvinden?
A
In de codeerhandleiding
B
In de VG- MZG- registratie
C
In de procedures op dienst rond voeding
D
Op een medisch voorschrift

Slide 4 - Quizvraag

Wat zijn de doelstellingen van een goed verpleegdossier?

Slide 5 - Open vraag

Wat vond je van de lesinhoud van de lessen klinisch redeneren?

Slide 6 - Woordweb

Wat vond je van de manier waarop de lessen gebracht werden?

Slide 7 - Woordweb

Kijk je nu anders naar een verpleegdossier wat betreft het correct invullen en raadplegen hiervan?

Slide 8 - Open vraag

Heb je nog suggesties voor het thema klinisch redeneren?

Slide 9 - Woordweb

Slide 10 - Video

Wat vind je van het gebruik van tablets in de zorg? Heb je hier zelf al actief gebruik van gemaakt?

Slide 11 - Open vraag

De afkorting PES staat voor:

P: Probleem: Hier wordt het aard van het probleem beschreven, zoals pijn, vermoeidheid, hoofdpijn, en andere symptomen die de patiënt ervaart.

E: Ethiologie: Dit omvat de oorzaak van het probleem, variërend van aangeboren aandoeningen tot verwondingen of ziekten.

S: Symptomen: Hier worden de specifieke tekenen en symptomen geïdentificeerd die gerelateerd zijn aan het probleem, zoals roodheid van de huid, koorts, verlies van eetlust, enzovoort.


Slide 12 - Tekstslide

PES
Ezelsbruggetje voor het formuleren van de PES: ​

P → de zorgvrager is niet meer in staat...​
E → als gevolg van...​
S → wat zich uit in / wat blijkt uit...​



Slide 13 - Tekstslide

Je herkent een probleem bij jouw patiënt
Bijvoorbeeld: 
jouw patiënt heeft iedere avond een te hoge bloedsuikerspiegel. Of, je patiënt krijgt een doorligplek (decubitus) op zijn stuit. Voor dit soort problemen kan een verpleegkundige talloze interventies inzetten. Je weet echter niet zeker welke interventies je het beste kunt inzetten, aangezien je de oorzaken van het probleem niet kent. Om daar achter te komen kun je een PES structuur samenstellen. Let daarbij op dat je objectief blijft! Om dat te doen kun je jezelf de volgende vragen stellen:

Slide 14 - Tekstslide

P: Probleem
Wat zegt je verpleegkundige (of klinische) blik of observatie over het probleem?
Welke klachten uit de patiënt?
Wordt de patiënt hierdoor beperkt in zijn doen en laten?
E: Ethiologie
Welke oorzaken herken je?
Zijn er andere factoren die invloed hebben op het probleem? Denk aan overig medicatiegebruik of intoxicaties (roken, alcohol, drugs), eerdere traumatische ervaringen, maatschappelijke of psychosociale problemen? Heeft de patiënt een netwerk om zich heen waar hij op terug kan vallen?
S: Symptomen
Welke symptomen herken je?
Hebben deze symptomen gevolgen voor jouw patiënt? Op somatisch (lichamelijk) of mentaal (geestelijk) gebied? Wat is de reactie van de patiënt?


Slide 15 - Tekstslide

Oefening 1

Meneer X. is jouw patiënt in het ziekenhuis. Hij ligt op een vier-persoonszaal. Hij is afhankelijk van hulp en kan zichzelf niet zelfstandig redden met ADL en mobiliseren. Van de 24 uur per dag komt hij 3 keer, op jouw aandringen, uit bed. Dan zit hij even in de stoel naast het bed en mobiliseert hij onder begeleiding naar het toilet of de badkamer. Daarnaast komt de fysiotherapeut één keer per dag met hem oefenen. Meneer X. heeft weinig eetlust en laat ruim de helft van zijn maaltijden staan. Hij heeft al jaren diabetes mellitus en gebruikt daarvoor insuline. Je ziet dat hij een erg rode huid heeft op zijn stuit. Zijn huid is op die plaats ontveld en hij geeft pijnklachten aan, precies op die plek.

Slide 16 - Tekstslide

Wat is het probleem?

Slide 17 - Open vraag

Wat is de oorzaak?
(etiologie)

Slide 18 - Open vraag

Wat zijn de klachten?
(symptomen)

Slide 19 - Open vraag

P: Probleem
1. Meneer X. heeft een doorligplek (decubitus).
2. Hij heeft pijn, vooral op de stuit.
E: Ethiologie (oorzaak)
1. De patiënt brengt gemiddeld 21 uur per dag in bed door.
2. Hij heeft weinig eetlust en laat meer dan de helft van zijn maaltijden staan.
3. Dhr. lijdt aan diabetes.
S: Symptomen
1. De huid op zijn stuit is ontveld en vertoont ernstige roodheid. Ook heeft hij pijn op precies die plek.



Slide 20 - Tekstslide

SMART doel formuleren
Formuleer een SMART doel bij je PES

Slide 21 - Tekstslide

Welk doel zou je hier formuleren?
P: Mevrouw de Boer is niet in staat te slapen volgens haar eigen slaappatroon ​
E: Lawaai op de gang​ 
S: mw. slaapt veel overdag, is snel prikkelbaar 

Slide 22 - Tekstslide

Doel mevrouw de Boer

Slide 23 - Open vraag

SMART-doel
Binnen 4 weken slaapt mw. de Boer beter s'nachts , door het instellen van een protocol voor geluidsbeheersing 's nachts.

Slide 24 - Tekstslide

Wat mis je in dit doel (smart)? Emma kan samen met de diëtiste en verpleegkundige een gezond eetpatroon opstellen.
A
Specifiek
B
Meetbaar
C
Acceptabel
D
Tijdsgebonden

Slide 25 - Quizvraag

Het volgende doel is SMART:
Meneer van Vliet is binnen 2 weken in staat om zelfstandig zonder te vallen van zijn slaapkamer naar de woonkamer te lopen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 26 - Quizvraag

Welke van onderstaande zinnen is een SMART-doel?
A
Help mij met de boodschappen
B
Ik wil zelfstandig boodschappen doen
C
Over 2 maanden koopt cliënt C zelfstandig haar boodschappen
D
Cliënt C koopt zelfstandig haar boodschappen

Slide 27 - Quizvraag