Monniken en Ridders

Monniken en Ridders
Tijd van monniken en ridders: 500 t/m 1000
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Monniken en Ridders
Tijd van monniken en ridders: 500 t/m 1000

Slide 1 - Tekstslide

Een agrarische economie

Er ontstond rond 500 n.C. een agrarische samenleving: Dat betekende een maatschappij waarin bijna iedereen als boer ging werken op het platteland. 

Er was door het uiteenvallen van het West-Romeinse Rijk geen eenheid binnen het rijk was en er was veel oorlog. De handel en de nijverheid hield daardoor op begeven moment op. Waardoor de stedelingen hun baan kwijt raakte en op weg gingen naar het platteland waar ze boer werden. Omdat ze zich als boer nog in leven konden houden.

Slide 2 - Tekstslide

Wat is een agrarische samenleving?
A
Een samenleving waarin iedereen gelijk is.
B
Een samenleving waarin iedereen vooral in en van de landbouw leeft.
C
Een samenleving waarin er meerdere mensen aan de macht zijn.
D
Een samenleving waarin mensen vooral handelden met andere steden.

Slide 3 - Quizvraag

Het domein
Een gebied waar een machtige boer aan de macht is heet een domein. Een domein bestond uit drie delen: Het eerste deel was het vroonland, hier stond de boerderij (hoeve) van de domeinheer en hier gingen de inkomsten van de domeinheer naar toe. Het tweede deel was het heuvelland, waar de arme boeren (horige) woonden. Het land was verdeeld in kleine stukjes die door de boeren werden bewerkt. Het laatste deel bestond uit woeste gronden, dit waren bossen moerassen en rivieren die hout, noten, wild en vis opleveren. 


Slide 4 - Tekstslide

Horige
Landheer
Domein

Slide 5 - Sleepvraag

Het hofstelsel
Het hofstelsel was een economisch systeem waarbij een domeinheer de arme boeren (horige) in zijn gebied beschermde, in ruil voor het doen van werkzaamheden en in ruil voor een deel van de opbrengst van het land. De boeren moesten luisteren naar de regels van de domeinheer: de domeinheer besliste of de boeren mochten trouwen en ze mochten het domein niet verlaten zonder toestemming van de domeinheer. De horigen waren boeren zonder land die moesten werken op het land van de domeinheer.

Slide 6 - Tekstslide

Welke uitleg van het hofstelsel is goed?
A
Een groep machtige boeren van rijke afkomst, die in de politiek werken.
B
Boeren die in ruil voor bescherming op het land van een heer werken.

Slide 7 - Quizvraag

Het Frankische Rijk
Rond 500 n.C. waren de romeinen niet meer de baas in West-Europa. Daardoor ontstonden er allemaal koninkrijken, waaronder het Frankische Rijk. De Franken waren een Germaans volk die in België en Zuid-Nederland leefde. De Franken hadden meerdere leiders die het rijk regeerde. Clovis (een van de leiders) wist eind de vijfde eeuw de leiding te pakken van het Frankische Rijk. Hij breidde het het rijk sterk uit, totdat hij rond 500 over bijna heel Frankrijk regeerde.

Slide 8 - Tekstslide

Welke gebieden hoorden begin 5e eeuw bij het Frankische Rijk?
A
Stukken van Frankrijk, Duitsland en Nederland.
B
Stukken van Nederland, België en Duitsland.
C
Stukken van Frankrijk, België en Nederland.
D
Stukken van België, Frankrijk en Duitsland.

Slide 9 - Quizvraag

Het leenstelsel
Een leenheer leenden stukken land uit aan de leenmannen, in ruil voor de soldaten die de leenmannen leverden in de oorlogstijd en voor hun trouw. De leenmannen daardoor kregen bestuur over de mensen die op de hun geleende grond woonden. De leenmannen beloonden hun soldaten ook, op dezelfde manier als de leenheer: De soldaten (ook wel achterleenmannen genoemd) kregen een stukje grond te leen van de leenmannen. De leenmannen en achterleenmannen vormden samen de adel.

Slide 10 - Tekstslide

Leenstelsel: Sleep de blauwe woorden naar de juiste plaats.
Leenman
achterleenman
achterleenman
Leenheer
Leenman

Slide 11 - Sleepvraag

Het bestuur in Europa 
Het bestuur van Europa raakte verzwakt rond 800 n.C. Dat kwam door de dood van Karel de Grote en het leenstelsel. Het leenstelsel was handig bij het opbouwen van een groot rijk, maar had daarnaast veel nadelen, namelijk:

- De zonen van de leenmannen gingen het geleende land als eigendom beschouwen. Ze wouden niet langer gehoorzaam aan de leenheer zijn.
- Ook veroverden leenmannen stukken grond van elkaar. Sommige adellijke families bezaten daardoor veel land. De leenheer verloor zo heel veel macht.

Slide 12 - Tekstslide

Stelling: Het bestuur van Frankerijk raakte verzwakt door het leenstelsel en de dood van Karel de Grote.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 13 - Quizvraag

Van natuurgoden naar christendom

De leiders van de christelijke kerken vonden dat West-Europa bekeerd moest worden. De leiders kregen steun van de Frankische koningen, die bezig waren met het veroveren van een deel van West-Europa. 
De Frankische koningen lieten in die delen als dat lukte kerken en kloosters bouwen waar monniken en nonnen in woonden. 

De nonnen en monniken (missionaris) bekeerden mensen tot God en gingen feesten van de heidenen kloppelen aan de christelijke gebeurtenissen.

Slide 14 - Tekstslide

In welke 2 soorten gebouwen woonden Monniken en nonnen in de Middeleeuwen?
A
Kerken en kloosters
B
Moskeeën en synagogen
C
Gereformeerde kerken en synagogen
D
Moskeeën en kloosters

Slide 15 - Quizvraag

Een christelijke cultuur
 Het christendom was een grote rol in het leven. Ook als je kijkt naar het trouwen: ze deden dat in de kerk. En als iemand dood ging werd hij begraven in de grond van de kerk. Verder gingen christenen ook op zondagen en feestdagen naar de kerk. Door het geloof waren ze die dag op vrij. Elke kerk had een priester. Veel mensen dachten dat hij kon praten met God. Ook geloofde ze dat als je goed naar de regels van het christendom luisterde: je een grotere kans had om in de hemel te komen. En als je slecht leefde kwam je in de hel waar je eeuwig moet branden. Naast de kerken waren kloosters ook heel goed voor de verspreiding en behoud van het christendom.


Slide 16 - Tekstslide

'Maak de zin af! '
1. Elke kerk had een ........
2. Mensen dachten dat hij met .......... kon .........

Slide 17 - Open vraag

De standensamenleving

Standen waren groepen die elk een eigen plek en een eigen taak hadden. Er waren 3 soorten standen:

1. De eerste stand was geestelijkheid, deze stand bestond bijna in alle kerken (meeste aanzien).
2. De tweede stand bestond uit adel, dat waren mannen die gespecialiseerd waren in oorlogsvoering.
3. De derde stand was gevormd uit boeren, ze bewerkte het land en zorgde voor voldoende voedsel. Deze stand was het grootste (minste aanzien).

Slide 18 - Tekstslide

Eerste Stand
Tweede Stand
Derde Stand
Boeren
Geestelijkheid
Adel
De koning

Slide 19 - Sleepvraag

Afsluiting
Bedankt voor het lezen van ons                                  verslag/presentatie. We hopen dat u van deze presentatie heeft genoten. Hierbij sluiten we deze presentatie af! 


Gemaakt door: Jelte, Naftali en Fenne (HA1F).

Slide 20 - Tekstslide