Havo 4 Kapitel 1 Grammatik H

Havo 4 Kapitel 1 Grammatik H
  • Je kent de vertalingen van de voorzetels voor de 3e en 4e naamval.
  • Je kan ordenen welke voorzetsels bij de 3e en welke bij de 4e naamval horen.
  • Je kunt het verschil tussen nach / zu uitleggen. 
  • Je kent de betekenis van de verschillende woorden uit de Der- en Ein- Gruppe en de uitgangen die daarbij horen. 
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Havo 4 Kapitel 1 Grammatik H
  • Je kent de vertalingen van de voorzetels voor de 3e en 4e naamval.
  • Je kan ordenen welke voorzetsels bij de 3e en welke bij de 4e naamval horen.
  • Je kunt het verschil tussen nach / zu uitleggen. 
  • Je kent de betekenis van de verschillende woorden uit de Der- en Ein- Gruppe en de uitgangen die daarbij horen. 

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Ich (had) die Erklärung gut verstanden.
A
habe
B
hat
C
hattest
D
hatte

Slide 4 - Quizvraag

Ihr (hadden) eure Hausaufgaben gut gemacht.
A
hattet
B
habt
C
hattest
D
hatten

Slide 5 - Quizvraag

Nach der Erklärung (werd) es schwieriger.
A
werde
B
wurde
C
wurdest
D
werdest

Slide 6 - Quizvraag

Er (was) stolz, dass er alles verstanden hat!
A
war
B
was
C
ist
D
ware

Slide 7 - Quizvraag

Naamvallen
  • Geven aan welke functie een zinsdeel heeft. 
  • Het onderwerp staat in de 1e naamval.
  • Het meewerkend voorwerp in de 3e naamval.
  • Het lijdend voorwerp in de 4e naamval.
  • Hebben in het Duits een specifieke uitgang.
  • Kan je bepalen door 1) voorzetsels te herkennen of 2) te ontleden. 

Slide 8 - Tekstslide

Bepaal in de volgende zin de 1e, 3e en 4e naamval. Noteer de zinsdelen met een (1), (3) of (4) erachter.

Ik geef mijn zus een cadeau.

Slide 9 - Open vraag

Persoonlijk voornaamwoord
  • Deze rijtjes ken je uit de onderbouw. 
  • Ken je de naamval en de vertaling? Dan kan je de goede vorm invullen
  • Een makkelijke manier om de naamval te achterhalen is door voorzetsels te herkennen.

Slide 10 - Tekstslide

Naamvallen
Makkelijkste weg: Voorzetsels herkennen!

Ná deze voorzetsels komt altijd een 4e naamval (zie voorbeelden →).

Jij leert:
- De betekenis van de voorzetsels.
- Bij welke naamval ze horen. 

Slide 11 - Tekstslide

Naamvallen
Makkelijkste weg: Voorzetsels herkennen!


Ná deze voorzetsels komt altijd een 3e naamval (zie voorbeelden →).

Jij leert:
- De betekenis van de voorzetsels.
- Bij welke naamval ze horen. 

Slide 12 - Tekstslide

Belangrijk
Verschil tussen nach en zu.

Betekenen allebei naar, maar gebruik je op andere manier!

Slide 13 - Tekstslide

Uitgangen lidwoord 
Voor de goede vorm heb je nodig:
- Welke naamval? (ontleden of voorzetsel)
- Geslacht zelfstandig naamwoord. 

Deze vormen moet je uit je hoofd leren. 
Uitgangen DER-Gruppe = RESE MRMN NESE
Uitgangen EIN-Gruppe = -E-E MRMN NE-E

Deze twee groepen lijken dus op elkaar. Er zijn slechts drie verschillende vormen! Je kunt ook alleen deze vormen apart leren. 

Slide 14 - Tekstslide

Vul de goede vorm in: Es hat (met een)
Kuss (m) angefangen!

Slide 15 - Open vraag

Warum fährst du nicht (door het)
Dorf?

Slide 16 - Open vraag

Belangrijk
Niet alleen DER en EIN worden zo vervoegd. Dit geldt voor een hele groep. 
Der-Gruppe: Zij krijgen dus dezelfde uitgang als 'der'. 

Slide 17 - Tekstslide

Belangrijk
Bij de EIN-Gruppe horen de bezittelijke voornaamwoorden + ein + kein (=geen). 
Zij krijgen de volgende uitgangen:

Slide 18 - Tekstslide

Tot slot
  • Vragend voornaamwoord Wie?
  • Verandert ook met de naamval mee → zie afbeelding.
  • Heeft dezelfde uitgangen als   Der-Gruppe.
  • 2e naamval hoeven jullie niet te kennen. 

Slide 19 - Tekstslide

Vul de goede vorm in: Er würde alles (voor deze) Beziehung tun!

Slide 20 - Open vraag

Vul de goede vorm in: Ich habe nichts (tegen haar) neuen Partner.

Slide 21 - Open vraag

Vul de goede vorm in: Wir können sie (zonder een) Einladung nicht hereinlassen.

Slide 22 - Open vraag

An die Arbeit!
Ga aan de slag met opdr. 49 t/m 52 in je boek (S. 42-43). 
Docent komt voorbij voor hulp. 
Klaar? Opdr. 53+54!

Slide 23 - Tekstslide

Wat betekent 'diese'?
A
deze
B
welke
C
de
D
sommige

Slide 24 - Quizvraag

Wat betekent 'jede'?
A
sommige
B
alle
C
iedere
D
welke

Slide 25 - Quizvraag

Wat betekent 'manche'?
A
iedere
B
sommige
C
welke
D
zulke

Slide 26 - Quizvraag

Maak een zin met de volgende woorden:
Geschenk / (dies-) / ich / (de) Mann / von / bekommen / (haben).

Slide 27 - Open vraag

Tot slot:
Heb je de volgende doelen behaald? 
  • Je kent de vertalingen van de voorzetels voor de 3e en 4e naamval.
  • Je kan ordenen welke voorzetsels bij de 3e en welke bij de 4e naamval horen.
  • Je kunt het verschil tussen nach / zu uitleggen.
  • Je kent de betekenis van de verschillende woorden uit de Der- en Ein- Gruppe en de uitgangen die daarbij horen. 

Slide 28 - Tekstslide