In deze les zitten 54 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.
Lesduur is: 80 min
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Vandaag
Herhaling aan de hand van een aantal vragen
Slide 2 - Tekstslide
H1 Democratie
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Nederland is een constitutionele monarchie. Dat wil zeggen dat:
A
Nederland een koningshuis heeft waarvan de macht beperkt wordt door de grondwet.
B
de grondwet in Nederland door het koningshuis is opgesteld.
C
Nederland een koning heeft die boven de (grond)wet staat.
D
Nederland een grondwet heeft waarin de absolute macht van de koning omschreven staat.
Slide 5 - Quizvraag
In een dictatuur: I. is de macht in handen van één persoon of een kleine groep mensen. II. worden geen verkiezingen gehouden. III. bestaan geen politieke partijen. IV. is censuur verboden.
A
Alleen 1 is juist
B
1 en 4 zijn juist
C
1, 3 en 4 zijn juist
D
Alle antwoorden zijn juist.
Slide 6 - Quizvraag
De overheid heeft het geweldsmonopolie.
A
democratie
B
dictatuur
C
geen van beide
D
beide
Slide 7 - Quizvraag
H2 Politieke stromingen
Slide 8 - Tekstslide
Welke begrippen passen het beste bij elkaar?
A
Rechts en actieve overheid
B
Links en nivellering van inkomen.
C
Christendemocratie en vrijemarkteconomie
D
Confessionalisme en eigen verantwoordelijkheid.
Slide 9 - Quizvraag
Met rentmeesterschap wordt bedoeld
A
Geen rente vragen over producten
B
Goed zorgen voor de aarde die in bruikleen is
C
Wel rente vragen over producten
D
Goed zorgen voor je naasten
Slide 10 - Quizvraag
Hieronder zie je een aantal standpunten van politieke ideologieën: I. Economische vrijheid is een belangrijke waarde. II. De overheid behoort zich te beperken tot enkele kerntaken, zoals justitie en onderwijs. III. Te veel persoonlijke vrijheid zal leiden tot onrechtvaardigheid.
Welke hoort bij het Liberalisme?
A
Alleen 1
B
1 en 2
C
1, 2 en 3
D
Alleen 3
Slide 11 - Quizvraag
Welke partij past het beste bij een woordwolk met de volgende slogans:
Je kunt niet socialistisch en kosmopolitisch zijn.
B
De meeste rechtse partijen zijn progressief.
C
Conservatieve partijen zijn meestal kosmopolitisch
D
Populistische partijen zijn meestal nationalistisch.
Slide 14 - Quizvraag
Welk kabinet is het meest links?
A
GroenLinks, SP, PvdA
B
PVV, D'66 en GroenLinks
C
PvdA, D'66 en CDA
D
PvdA, SP en CDA
Slide 15 - Quizvraag
Slide 16 - Tekstslide
Slide 17 - Tekstslide
Tussendoortje: Beroemde uitspraken
Dus geen leerstof
Slide 18 - Tekstslide
Van wie is de volgende uitspraak: Trap er dus niet in!
A
Tunahan Kuzu
B
Farid Azarkan
C
Sigrid Kaag
D
Meneer van Rossum
Slide 19 - Quizvraag
Slide 20 - Video
Van wie is de volgende uitspraak: Ik ben niet links, ik ben niet rechts, ik ben recht door zee
A
Mark Rutte
B
Wopke Hoekstra
C
Sylvana Simons
D
Rita verdonk
Slide 21 - Quizvraag
Van wie is de volgende uitspraak: Ik zou ze het liefst allemaal persoonlijk in elkaar slaan
A
Gert-Jan Segers
B
Meneer Hossain (over leerlingen met kritiek op de VVD)
C
Mark Rutte
D
Henk Krol
Slide 22 - Quizvraag
0
Slide 23 - Video
Van wie is de volgende uitspraak: Sinterklaas bestaat! Daar zit tie achter de tafel.
A
Hans Wiegel
B
Jan Peter Balkenende
C
Ruud Lubbers
D
Geert Wilders
Slide 24 - Quizvraag
Slide 25 - Video
Van wie is de volgende uitspraak: Doe eens normaal man
A
Rob Jetten
B
Lilian Marijnissen
C
Thierry Baudet
D
Geert Wilders
Slide 26 - Quizvraag
Slide 27 - Video
En door...
Slide 28 - Tekstslide
H3 politieke partijen
Slide 29 - Tekstslide
Politieke partijen: 1. bundelen hun standpunten in een programma. 2. selecteren en leiden kandidaten op. 3. proberen burgers te interesseren voor de politiek. 4. zijn ontstaan uit protest tegen de macht van de overheid.
A
Alleen 3 is juist
B
2, 3 en 4 zijn juist
C
1,2 en 3 zijn juist
D
Alle antwoorden zijn juist.
Slide 30 - Quizvraag
Een partij die mee wil doen aan de verkiezingen voor de Tweede Kamer moet: 1. een partijprogramma hebben. 2. zich laten registreren bij de Kiesraad. 3. een kandidatenlijst inleveren in elke kieskring waarin deze mee wil doen. 4. een door de partijleden gesteunde lijsttrekker hebben.
A
2 en 3 zijn juist
B
Alleen 2 is juist
C
1, 3 en 4 zijn juist
D
Alleen 3 is juist
Slide 31 - Quizvraag
Waarom is een zwevende kiezer belangrijk in het verkiezingsproces? 1. Dit zijn de kiezers waar partijen sowieso op rekenen. 2. De partijen moeten deze kiezers nog zien te overtuigen. 3. Deze kiezers kunnen het verschil maken voor welke partijen groot gaan worden. 4. Deze kiezers zullen waarschijnlijk niet gaan stemmen.
A
Alleen 1 is juist
B
2 en 4 zijn juist
C
2 en 3 zijn juist
D
Alle antwoorden zijn juist
Slide 32 - Quizvraag
Iemand die strategisch stemt, kiest bij voorkeur: 1. voor een grote partij die kans maakt mee te regeren. 2. voor een partij die grote kans maakt te winnen bij de verkiezingen.
A
1 is juist, 2 is onjuist
B
2 is juist, 1 is onjuist
C
Ze zijn beiden onjuist
D
Ze zijn beiden juist
Slide 33 - Quizvraag
H4 Verkiezingen
Slide 34 - Tekstslide
Bij landelijke verkiezingen mag je stem uit brengen voor de samenstelling van
A
Kabinet
B
Tweede Kamer
C
Regering
D
Burgemeester
Slide 35 - Quizvraag
In de gemeente heb je stemrecht om.............. te kiezen
A
Gemeenteraadsleden
B
A en C zijn goed
C
Burgemeester
D
Statenleden
Slide 36 - Quizvraag
Op Prinsjesdag wordt de .............voorgelezen en de ............gepresenteerd
A
rede, miljardennota
B
planning en kosten
C
begroting, plannen
D
troonrede, miljoenennota
Slide 37 - Quizvraag
Een demissionair kabinet
A
moet nog benoemd worden
B
is benoemd voor vier jaar
C
is er voor een kabinetscrisis
D
handelend alleen lopende zaken af
Slide 38 - Quizvraag
H5 Regering en parlement
Slide 39 - Tekstslide
Waaruit uit bestaat de Staten-Generaal?
A
Tweede Kamer+ Eerste Kamer
B
Tweede Kamer
C
Eerste Kamer
D
Koning+Ministers
Slide 40 - Quizvraag
Het parlement heeft......... leden
A
150
B
75
C
225
D
250
Slide 41 - Quizvraag
Wat is het verschil tussen het kabinet en de ministerraad?
A
In het kabinet zitten ook staatssecretarissen; in de ministerraad alleen ministers.
B
Leden van de ministerraad debatteren met het parlement; kabinetsleden niet.
C
De ministerraad doet wetsvoorstellen, het kabinet niet.
D
In het kabinet zitten geen ministers zonder portefeuille.
Slide 42 - Quizvraag
Welke rechten horen bij de controlerende taak van de Tweede Kamer?
A
Het recht van amendement en het recht van motie.
B
Het budgetrecht en het recht van interpellatie.
C
Het recht van interpellatie en het recht van motie.
D
Het recht van amendement en het recht van interpellatie.
Slide 43 - Quizvraag
Regering
Kabinet
Parlement
Ministers
Tweede Kamer
Eerste Kamer
Koning
Staats-
secretarissen
Staten-Generaal
Ministers
Slide 44 - Sleepvraag
Slide 45 - Tekstslide
timer
1:00
Eerste Kamer
Tweede Kamer
75 leden
150 leden
Gekozen door het volk
Gekozen door de Provinciale Staten
Heeft het recht van amendement
Heeft geen recht van amendement
Slide 46 - Sleepvraag
recht om minsiters te ondervragen en ter verantwoording te roepen
2de kamer mag een wetsvoorstel aanpassen of doen.
De 2de kamer mag buiten de regering om zelf onderzoek te doen en mensen onder ede verhoren.
recht om de begroting van het kabinet goed te keuren.
recht van budget
recht van interpellatie
recht van enquete
recht van amendement
Slide 47 - Sleepvraag
Slide 48 - Tekstslide
Slide 49 - Tekstslide
Slide 50 - Tekstslide
Slide 51 - Tekstslide
timer
2:00
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
Raad van State komt met advies
Voorstel wordt behandeld in de Tweede Kamer
Ontwerp
De wet wordt gepubliceerd
Voorstel wordt ondertekend door de koning en de minister
Initiatief
Voorstel wordt behandeld in de Eerste Kamer
Slide 52 - Sleepvraag
Dat waren de vragen!
Slide 53 - Tekstslide
Zelfstandig werken
Opties:
Ga naar www.themas.online, hier kan je oefenvragen maken