Woensdag 7 december 2022

Woensdag 7 december 2022
08.30 - 09.30 uur  
Sport
12.10 - 12.40 uur 
Pauze
09.30 - 10.10 uur
woordenschat thema uiterlijk

12.40 - 13.30 uur
Rekenen
10.10 - 10.30 uur Pauze
13.30-14.20 uur
Blink uit
10.30  - 11.20 uur  
disk - zelfstandig werken
11.20- 12.10 uur
Grammatica


1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Woensdag 7 december 2022
08.30 - 09.30 uur  
Sport
12.10 - 12.40 uur 
Pauze
09.30 - 10.10 uur
woordenschat thema uiterlijk

12.40 - 13.30 uur
Rekenen
10.10 - 10.30 uur Pauze
13.30-14.20 uur
Blink uit
10.30  - 11.20 uur  
disk - zelfstandig werken
11.20- 12.10 uur
Grammatica


Slide 1 - Tekstslide

Sport

We gaan lekker sporten

Slide 2 - Tekstslide

Woordenschat
Vandaag vijf (nieuwe) woorden bij het thema Uiterlijk.
Schrijf het woord op en ook de betekenis.

Slide 3 - Tekstslide

dromen
  • beelden zien terwijl je slaapt
  •  een manier om dingen waar je overdag mee bezig bent te verwerken.
  • Zin: Ik heb gisteren gedroomd dat ik op vakantie was in een warm land.
  • Zin: Ik heb vorige week gedroomd dat ik de Staatsloterij had gewonnen. Dus heel rijk was.

Slide 4 - Tekstslide

de laars
  • een dichte hoge schoen
  • een laars kan je beschermen tegen vocht en vuil.
  • deze hoge schoenen zijn lekker warm
  • Zin: Toen ik gisteren ging winkelen heb ik mooie nieuwe laarzen gekocht.
  • Zin: Mijn vader en ik gaan vandaag de sloot schoonmaken, en dan doen wij laarzen aan om onze voeten droog en warm te houden.

Slide 5 - Tekstslide

de schotel
  • een klein bord, waarop je bijvoorbeeld een kopje kunt zetten 
  • als je netjes een kopje thee of koffie wilt drinken
  • Zin: Bij mijn oma drink ik altijd mijn thee uit een theekopje met een schotel eronder.
  • Zin: Als mijn moeder jarig is dat haalt zij altijd het nette service uit de kast, dus kopjes met schotels om uit te drinken.

Slide 6 - Tekstslide

schilderen
  • een afbeelding maken met verf
  • iets moois om aan de muur te hangen
  • Zin: Mijn zusje kan heel mooi schilderen, zij heeft laatst een tien gehaald op school voor dit vak.
  • Zin: Mijn muren moeten wit geschilderd worden omdat ik deze kleur niet mooi vind. 

Slide 7 - Tekstslide

de sok
  • een stuk kleding voor aan je voet
  • een stuk stof die je voeten warm houdt
  • Zin: Mijn voeten zijn heel erg koud omdat ik een natte sok heb door de regen.
  • Zin: Mijn oma breide vroeger altijd wollensokken voor ons toen wij nog klein waren.

Slide 8 - Tekstslide

Ik droom altijd als ik slaap?

Slide 9 - Poll

Welke zin wordt het woord de laars goed gebruikt?
A
Ik houd niet van schoenen maar wel van een laars.
B
Als ik buiten in de zon loop moet ik laarzen aan.
C
Wij hebben warme voeten dus moet ik een laars aan doen.

Slide 10 - Quizvraag

Zoek een foto van schilderen.

Slide 11 - Open vraag

Maak een zin met het woord:
de sok

Slide 12 - Open vraag

Opdracht: welk woord hoort in de zin?
Welk woord hoort in de zin? Schrijf alleen het woord op, niet de hele zin!

Slide 13 - Tekstslide

Mijn moeder zegt dat ik moet stoppen met ................., en aan mijn huiswerk moet.

Slide 14 - Open vraag

Elke dag trek een paar schone ........... aan voordat ik mijn schoenen aan doe.

Slide 15 - Open vraag

Gisteren ben ik naar een cursus ................ geweest om daar beter in te worden.

Slide 16 - Open vraag

Als ik op de koffie ga bij mijn tante, dan krijg ik altijd mijn drinken in een kopje op ...... ...................

Slide 17 - Open vraag

Mijn zusje heeft gisteren een paar nieuwe .................gekregen van mijn moeder.

Slide 18 - Open vraag

Zinnen maken

Het rad draait een naam, zie je jouw naam dan maak je een zin met een van de woorden.

dromen
de laars
de schotel
schilderen
de sok

Slide 19 - Tekstslide

Pauze
    Pauze 
timer
20:00

Slide 20 - Tekstslide

Disk
Werken aan bronnen en bouwstenen Disk thema Uiterlijk.

Wil je een andere kleur of een toets maken? Vraag het je docent!

Slide 21 - Tekstslide

Grammatica
  • je weet wat een betrekkelijk voornaamwoord is;
  • je weet waarnaar een betrekkelijk voornaamwoord verwijst;
  • je kan het betrekkelijk voornaamwoord invullen in de zin 

Slide 22 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord
Betrekkelijk voornaamwoorden: die, dat, wie, wat, waar
Deze woorden verwijzen naar iets wat al eerder in de zin genoemd is. 

Slide 23 - Tekstslide

Voorbeelden
De film die wij hebben gezien, was heel mooi. (die = de film)
Het boek dat ik van jou heb geleend, vind ik erg leuk. (dat = dat boek)
Mijn broer aan wie ik het verhaal vertelde, moest heel erg lachen. (wie = mijn broer)
Het huis waar ik geboren ben, bestaat niet meer. (waar = het huis)

Slide 24 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord: Wanneer gebruik je welk woord?
Wie: als je verwijst naar een persoon
Waar: als je verwijst naar een plaats
Die: bij zelfstandig naamwoorden met als lidwoord de of meervoud
Dat: bij zelfstandig naamwoorden met als lidwoord het.

Slide 25 - Tekstslide

Ik woon in de stad..........nogal groot is.
A
die
B
dat

Slide 26 - Quizvraag

In deze stad zijn huizen...........erg groot zijn.
A
die
B
dat

Slide 27 - Quizvraag

Mijn ouders wonen in het huis.............in het centrum ligt.
A
die
B
dat

Slide 28 - Quizvraag

Ik woon in de kleine woning...........erg gezellig is.
A
die
B
dat

Slide 29 - Quizvraag

Er zijn ook dorpen..........tamelijk groot zijn.
A
die
B
dat

Slide 30 - Quizvraag

Mijn broer woont in het dorp ................heel klein is.
A
die
B
dat

Slide 31 - Quizvraag

De jongen met ....... ik gevoetbald heb, is nu is een ander team.
A
wie
B
waar

Slide 32 - Quizvraag

Mijn tante ........... in Utrecht woont, heeft een groot huis!
A
wie
B
waar

Slide 33 - Quizvraag

Amsterdam is de stad .... ik vaak kom.
A
wie
B
waar

Slide 34 - Quizvraag

Het land Spanje is .... we vaak naar toe gaan op vakantie
A
wie
B
waar

Slide 35 - Quizvraag

Kom je mee met de mensen ..... ook naar het feest komen?
A
wie
B
waar

Slide 36 - Quizvraag

De plaats in de klas .......... ik eerst zat, was veel beter.
A
wie
B
waar

Slide 37 - Quizvraag

Maak de opdracht
Maak de opdracht op papier.

Slide 38 - Tekstslide

Pauze
    Pauze 
timer
30:00

Slide 39 - Tekstslide

Rekenen
  • Werk zelfstandig in je rekenboek en op de laptop in ff leren rekenen.

Slide 40 - Tekstslide

Blink uit

Slide 41 - Tekstslide