De film
die wij hebben gezien, was heel mooi. (die = de film)
Het boek dat ik van jou heb geleend, vind ik erg leuk. (dat = dat boek)
Mijn broer aan wie ik het verhaal vertelde, moest heel erg lachen. (wie = mijn broer)
Het huis waar ik geboren ben, bestaat niet meer. (waar = het huis)