A-geel: Voegwoorden en/want/maar/dus/of, disk film (week 10, les 2)

NT2, A0-A1
15-3-2023


1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2MBOStudiejaar 1

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

NT2, A0-A1
15-3-2023


Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Telefoons in de tas, alsjeblieft.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat leer ik deze les?

  •                  Je leert hoe je langere zinnen kan maken door voegwoorden te gebruiken

  •                You will learn how to make longer sentences by using conjunctions.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat gaan we doen?

  • Uitleg: conjuncties
  • Zelfstandig werken
  • Kahoot!
  • Spreken
  • DISK
  • Opdracht film


Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Afspraken in de les 


  • Telefoon in de bak.
  • Niet eten.
  • Vraag? Steek je vinger op. Niet roepen!





Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

En, maar, want, dus, of
Na en, maar, want dus, of komt (weer) een hoofdzin. In een hoofdzin staat het ww vaak op de tweede plaats in de zin.

1. Ik kan vandaag niet naar school    want          ik ben ziek
wie + ww + rest                                                    wie + ww + rest
2. Ik hoef vandaag niet naar school  dus       ik ben vrij.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2 zinnen verbinden met 'EN'

1.   wie of wat + ww + rest
Marieke + drinkt +  cola
2. wie of wat +ww + rest
Koen + drinkt + limonade


             
Marieke drinkt cola en Koen drinkt limonade.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2 zinnen verbinden met 'want'
1. Wie of wat + werkwoord + rest = tijd en/of plaats
Marieke + drinkt + cola
2. Wie of wat + werkwoord + rest = tijd en/of plaats 
De limonade + is  +op
        

           
Marieke drinkt cola want de limonade is op.

Slide 8 - Tekstslide

- het eerste werkwoord staat altijd op de 2e plaats

- de rest van de zin op de 3e plaats.

- de tijd staat vaak voor de plaats!
2 zinnen verbinden met 'maar'
1. Wie of wat + werkwoord + rest = tijd, wie of wat en plaats
      Marieke + wil + graag + thee drinken
2. Wie of wat + werkwoord + rest = tijd, wie of wat en plaats 
De thee + is + koud     (+geworden)
           
Marieke wil graag cola drinken, maar de cola is op.

Slide 9 - Tekstslide

- het eerste werkwoord staat altijd op de 2e plaats

- de rest van de zin op de 3e plaats.

- de tijd staat vaak voor de plaats!

- wie of wat (3) staat vaak na de tijd en voor de plaats!
2 zinnen verbinden met 'dus'
1. Wie of wat + werkwoord + rest = tijd, wie of wat en plaats
      Marieke +is + ziek
2. Wie of wat + werkwoord + rest = tijd, wie of wat en plaats 
      Ze + kan + vandaag + niet + naar school.
           
Marieke is ziek, dus ze kan vandaag niet naar school. 

Slide 10 - Tekstslide

- het eerste werkwoord staat altijd op de 2e plaats

- de rest van de zin op de 3e plaats.

- de tijd staat vaak voor de plaats!

- wie of wat (3) staat vaak na de tijd en voor de plaats!
2 zinnen verbinden met 'of'
1. Wie of wat + werkwoord + rest = tijd, wie of wat en plaats
     Marieke + fietst + naar school
2. Wie of wat + werkwoord + rest = tijd, wie of wat en plaats 
      Ze + gaat + met de bus
           
Marieke fietst naar school of ze ze gaat met de bus.

Slide 11 - Tekstslide

- het eerste werkwoord staat altijd op de 2e plaats

- de rest van de zin op de 3e plaats.

- de tijd staat vaak voor de plaats!

- wie of wat (3) staat vaak na de tijd en voor de plaats!
Zinnen maken

Nu jullie! Voer het juiste woord in.
Succes;-)

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Pak een wisbordje

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ik hou van fietsen ...... van wandelen

Slide 14 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Mijn familie is groot ...... ik heb 10 broers en zussen!

Slide 15 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

De leerlingen werken hard ....... ze mogen eerder naar huis.

Slide 16 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

De docent geeft een opdracht ....... niet iedereen snapt het.

Slide 17 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

De vrouw luistert muziek ....... ze leest een boek.

Slide 18 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik wil graag verhuizen ....... ik wil een huis met een tuin.
Ik sta in de file ...... ik kom te laat op mijn werk.
Ga je op de fiets ..... ga je liever met de bus?
Mijn opa is 83 ......................... mijn oma is 81 jaar.
Ik wil graag uitslapen ................ de buurman maakt veel lawaai!
want
dus
of
en
maar

Slide 19 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zinnen met voegwoorden
1. Ik ga naar de les maar ik ben ziek.
2. Ik ga naar de les want ik wil goed Nederlands leren.
3. Ik ga naar de les of ik ga naar mijn werk.
4. Ik ga naar de les dus ik neem mijn boek mee.
5. Ik ga naar de les en ik werk hard.
6. Ik ga naar de les omdat ik goed Nederlands wil leren.
7. Ik ga naar de les als ik een contract heb.

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zelfstandig werken
Klare Taal les blz. 122

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Klokkijken
Hoe laat is het?

Het is ...

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Klokkijken
Hoe laat is het?

Het is ...

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Klokkijken
Hoe laat is het?

Het is ...

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Klokkijken
an hour = een uur
12.00 = twelve o'clock = twaalf uur

half an hour = een half uur
14.30 = half past two = half drie

En de kwartieren?

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Klokkijken
Kwartieren
07.15 = quarter past seven = kwart over zeven

14.45 = quarter to three = kwart voor drie

En nu jullie!

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Klokkijken

07.25 =  5 voor half 8

14.40 = 10 over half 3

En nu jullie!

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het is.....

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het is.....

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het is.....

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Cijfers
Een
Twee
Drie
Vier
Vijf
Zes
Zeven 
Acht
Negen
Tien
13 - 19 = -tien
dertien
veertien
vijftien
zestien
zeventien
achttien
negentien

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Cijfers


20, 30, 40, 50, 60, 70, 80, 90, 100

Twintig
Dertig
Veertig
Vijftig
Zestig
Zeventig
Tachtig
Negentig
Honderd

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

40

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

36

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

95

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

88

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Rollenspel

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bestudeer de woordenlijst
timer
5:00

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

- 30 seconds - 
timer
0:30

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vervangende opdracht

Hoe gaat het met de opdracht? Heb je al een film uitgekozen.

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat heb je geleerd?


1. Schrijf het op.
2. Vertel het aan je klasgenoot.
3. Klassikaal bespreken.

Slide 41 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies