Je hebt in het verleden de volgende formule geleerd voor de gemiddelde snelheid:
waarin:
vgem = snelheid (m/s)
s = afstand (m)
t = tijd (s)
Je mag voor de afstand zowel het symbool Δx als s gebruiken en voor de tijd mag je zowel t als Δt gebruiken. De formule luidt dan als volgt:
waarin:
vgem = snelheid (m/s)
Δx = afstandstoename (m)
Δt = tijdstoename (s)
Het is beter om de letter s als grootheid zo min mogelijk te gebruiken in de bovenbouw natuurkunde...
vgem=ts
vgem=ΔtΔx=t2−t1x2−x1
Slide 35 - Tekstslide
Verplaatsing & tijdstoename
In de formule op de vorige sheet staan de grootheden Δx voor verplaatsing en Δt voor tijdstoename.
De verplaatsing (Δx) is de directeafstand tussen een locatie 1 (x1) en een locatie 2 (x2), zie afbeelding onder.
De tijdstoename is de totaal verlopen tijd om van de verplaatsing te overbruggen tussen tijdstip 1 (t1) en tijdstip 2 (t2), zie afbeelding links.
Hiernaast zie je
een voorbeeld
van een afgelegde
weg door de Mars-
rover Opportunity
door de tijd,
waarin zowel Δx
als Δt bepaald
kunnen worden.
Slide 36 - Tekstslide
Eenheid van snelheid
De SI-eenheid voor de snelheid is meter per seconde, maar in het dagelijks leven wordt ook vaak kilometer per uur gebruikt. Het is belangrijk dat we deze eenheden in elkaar om kunnen schrijven.
Stel we willen 80 km/h omrekenen naar m/s. We rekenen dan eerst kilometer per uur om naar meter per uur:
Daarna rekenen we meter per uur om naar meter per seconde:
Stel we willen 22 m/s omrekenen naar km/h. We rekenen dan eerst meter per seconde om naar meter per uur:
Dan rekenen we om naar kilometer per uur:
We kunnen ook gebruik maken van het volgende ezelsbruggetje:
80km/h=80000m/h
60⋅6080000m/h=22m/s
22m/s⋅60⋅60=80000m/h
80000m/h=80km/h
Slide 37 - Tekstslide
Eenparige versnelling
Als een voorwerp in een constant tempo versnelt of vertraagt van een beginsnelheid naar een eindsnelheid of vice versa, dan spreken we van een eenparige versnelling. In dit geval kunnen we de gemiddelde snelheid ook als volgt uitrekenen:
waarin:
vgem = gemiddelde snelheid (m/s)
vb = beginsnelheid (m/s)
ve = eindsnelheid (m/s)
vgem=2vb+ve
Slide 38 - Tekstslide
Opgaven
Opgave 1
Zet om van km/h naar m/s of vice versa
a. De maximumsnelheid voor verkeer binnen de bebouwde kom is 50 km/h. Hoeveel m/s is dit?
b. Een straaljager vliegt met 1500 km/h. Reken dit om naar m/s.
c. De aarde draait met een snelheid van 30 km/s om de zon. Reken deze snelheid om naar km/h.
Opgave 2
a. Een auto rijdt in 30 s een afstand van 600 m. Bereken de gemiddelde snelheid van de auto.
b. Mario rent 12 s lang met een snelheid van 6 m/s. Bereken hoeveel afstand hij heeft afgelegd.
Opgave 3
a. Een Boeing vliegt binnen 55 minuten van Amsterdam naar Londen. De afstand tussen de vliegvelden is 358 kilometer. Bereken de gemiddelde snelheid van het vliegtuig.
b. Een kogel wordt met een snelheid van 550 km/h uit een geweer weggeschoten. Al na 0,75 s raakt de kogel zijn doel. Bereken de afstand tussen geweer en doel.
Opgave 4
Een automobilist rijdt met een snelheid van 100 km/h van Amsterdam naar Utrecht. De afstand tussen deze plaatsen is 34 km. De automobilist verlaat Amsterdam om 16:52 uur en wil om 17:12 uur in Utrecht aangekomen zijn. Komt de automobilist op tijd aan?
Slide 39 - Tekstslide
Opgaven
Opgave 5
Een etappe in de Tour de France heeft een afstand van 175 km. De geschatte aankomsttijd bij een gemiddelde snelheid van 44 km/h is 15:50 uur. Bereken de starttijd.
Opgave 6
De aarde draait elke 365 dagen een keer om de zon heen. De snelheid van de aarde is 30 km/s. Hoeveel meter legt de aarde af in een jaar?
Opgave 7
Twee leerlingen gaan een stuk fietsen. Ze vertrekken tegelijkertijd vanaf hetzelfde punt. De eerste leerling fietst met een snelheid van 3 m/s en de tweede met een snelheid van 7,5 m/s. Na 49 seconden loopt de ketting van de tweede leerling vast.
Hoeveel seconden moet de eerste leerling vanaf dit moment nog fietsen totdat ze de tweede leerling inhaalt?
Slide 40 - Tekstslide
Opgaven
Opgave 8
Een auto trekt met een eenparige versnelling vanuit stilstand op tot 40 m/s en legt een afstand van 950 meter af. Bereken hoe lang de auto over de versnelling heeft gedaan.
Opgave 9
Een automobilist die met een snelheid van 80 km/h rijdt, trapt op zijn rem totdat hij stil staat. Het remmen duurt 4 seconden. Bereken de remweg van de bestuurder.
Opgave 10
Een parachutespringer valt met een snelheid van 200 km/h. Dan trekt de springer zijn parachute open. Na 0,70 s is zijn snelheid eenparig afgenomen tot 40 km/h. Bereken hoeveel meter de parachutist in de tussentijd heeft afgelegd.
Opgave 11
Een bestuurder van een brommer probeert een tractor in te halen. Hij versnelt hiervoor eenparig gedurende 4 seconden en legt in deze tijd 100 meter af. Zijn beginsnelheid was 10 m/s. Bereken de snelheid van de brommer na de versnelling.