In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 25 min
Onderdelen in deze les
Programma t/m week 3
- herhaling teksten
- dingen bespreken die handig zijn voor teksten
- oefenen met vertalen
- (voorbereiden op toetsen)
Slide 1 - Tekstslide
Toetsing
Week 2: RTTI-toets
Week 3: proefvertaling
Slide 2 - Tekstslide
Beginnen bij tekst 1A.
Slide 3 - Tekstslide
Er waren twee vormen van eros. Wat waren die?
Slide 4 - Open vraag
Vormen van eros
lichamelijk: gericht op fysiek contact tussen man en vrouw
geestelijk: gericht op mentaal contact, tussen twee mannen
Slide 5 - Tekstslide
Wat is het 'doel' van het hebben van eros?
Slide 6 - Open vraag
Het doel van 'eros'
Het doel van 'eros' is om, op de een of andere manier, onsterfelijk te worden.
Slide 7 - Tekstslide
Welke metafoor voor 'verliefd zijn' wordt er de hele tijd gebruikt in deze tekst?
Slide 8 - Open vraag
De metafoor
Telkens wordt gesproken over 'zwanger zijn', en 'baren'. Het fysiek krijgen van een kind wordt vergeleken met het 'baren' van iets mentaals / een gedachte.
Slide 9 - Tekstslide
Wat is het woordje ὧν in regel 5?
A
lidwoord
B
participium
C
betrekkelijk voornaamwoord
Slide 10 - Quizvraag
Welke van de volgende woorden uit regels 1-2 is een participium?
A
ἐγκύμονες (r. 1)
B
παιδογονίας (r. 2)
C
ὄντες (r. 1)
D
ἐρωτικοί (r. 2)
Slide 11 - Quizvraag
Welke van de volgende woorden uit regels 3 - 5 is een participium?
A
κυοῦσιν
B
ἃ
C
προσήκει
D
ποριζόμενοι
Slide 12 - Quizvraag
Noem de twee deugden die worden genoemd in rr. 5 t/m 10
Slide 13 - Open vraag
Waarmee worden deze deugden hier in verband gebracht?
Slide 14 - Open vraag
De deugden
betreffen hier 'de ordening van steden en huishoudens' (r. 7)
Slide 15 - Tekstslide
Waarom staat er in regel 10 de optativus γεννήσειεν?
A
ἂν in hoofdzin, mening
B
zonder ἂν in bijzin, vrees
C
zonder ἂν in hoofdzin, wens
D
ἂν in hoofdzin, potentialis
Slide 16 - Quizvraag
5 minuten pauze
Slide 17 - Tekstslide
Nu naar tekst 1B
Slide 18 - Tekstslide
Wat is het algemene punt dat in deze tekst wordt gemaakt?
Slide 19 - Open vraag
Wat roepen dichters op met hun werken?
Slide 20 - Open vraag
En hoe doen mensen als Solon en Lykourgos dat?
Slide 21 - Open vraag
Benoem het woord ἀποβλέψας (r. 2)
Slide 22 - Open vraag
Benoem het woordje ἃ (r. 3)
A
betr. vnw., acc mv onz.
B
betr. vnw., nom mv onz.
C
lidwoord, acc mv onz.
D
participium, acc mv onz.
Slide 23 - Quizvraag
Benoem het woordje γεννήσαντες (r. 7)
A
ptc aor act, nom mv vrl.
B
ptc aor act, acc mv mnl
C
ptc prs med, nom mv mnl
D
ptc aor act, nom mv mnl
Slide 24 - Quizvraag
Benoem het woordje ὧν (r. 7).
A
ptc. praesens van eimi, nom ev mnl
B
betr. vnw. gen mv mnl.
Slide 25 - Quizvraag
Welk onderscheid wordt er gemaakt tussen fysieke kinderen en geestelijke 'kinderen'?
Slide 26 - Open vraag
Welk onderscheid wordt er gemaakt tussen fysieke kinderen en geestelijke 'kinderen'?