3GR ARGO Tekst 26

Tekst 26
vragen over grammatica en inhoud
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
GrieksMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Tekst 26
vragen over grammatica en inhoud

Slide 1 - Tekstslide

Wie is de "ik" in dit verhaal?

Slide 2 - Open vraag

Noteer de namen van
de andere drie goden
die in dit verhaal
voorkomen.

Slide 3 - Woordweb


r. 1 νέα
Wat is de beste vertaling hier?
A
nieuw
B
jong

Slide 4 - Quizvraag


r. 3 ἀναβαίνων
Waarmee congrueert dit participium?
A
ψυχῶν
B
βασίλεια
C
Αἵδης
D
Ταρτάρου

Slide 5 - Quizvraag


r. 3 παίζουσαν
Waarmee congrueert dit participium?
A
με
B
ἀνθέμια

Slide 6 - Quizvraag


Welke twee Griekse woorden worden 
verbonden door de eerste καὶ in regel 4?
A
εἶδεν en ἠθέλησεν
B
με en ἀνθέμια
C
παίζουσαν en συλλέγουσαν
D
εἶδεν en αἱρεῖν

Slide 7 - Quizvraag


Welke twee Griekse woorden worden 
verbonden door de tweede καὶ in regel 4?
A
εἶδεν en ἠθέλησεν
B
με en μ᾽
C
ἀνθέμια en αὐτίκα
D
εἶδεν en αἱρεῖν

Slide 8 - Quizvraag


r. 6 ὄντα
Benoem de vorm.
A
nom. ev. vrl.
B
nom./acc. mv. onz.
C
acc. ev. mnl.
D
acc. ev. vrl.

Slide 9 - Quizvraag


r. 6 φεύγουσαν
Waarmee congrueert dit?
A
Οὗτος
B
δέ
C
μ᾽
D
ἐδίωκε

Slide 10 - Quizvraag


r. 7 τρέχουσα
Benoem de vorm.
A
nom. ev. vrl.
B
nom./acc. mv. onz.
C
acc. ev. mnl.
D
1e ev. aor.

Slide 11 - Quizvraag


r. 8 ταῖς χερσίν
Welke functie heeft de dativus hier?
A
meewerkend voorwerp
B
hoort bij het werkwoord
C
reden waardoor
D
middel waarmee

Slide 12 - Quizvraag


r. 9 δακρύουσαν
Waarmee congrueert dit participium?
A
ὁ θεὸς
B
ταῖς χερσίν
C
μ᾽
D
τὸν Τάρταρον

Slide 13 - Quizvraag


r. 12 τῆς μητρὸς
Wat is de functie van deze genitivus?
A
bijvoeglijke bepaling
B
bij een voorzetsel
C
bij een werkwoord

Slide 14 - Quizvraag


r. 13 ἐπιθυμοῦσα
Benoem de vorm.
A
nom. ev. vrl.
B
nom./acc. mv. onz.
C
acc. ev. mnl.
D
1e ev. aor.

Slide 15 - Quizvraag


r. 13 ἀνένευσα
Benoem de vorm.
A
nom. ev. vrl.
B
nom./acc. mv. onz.
C
acc. ev. mnl.
D
1e ev. aor.

Slide 16 - Quizvraag


r. 14 δόλῳ
Welke functie heeft de dativus hier?
A
meewerkend voorwerp
B
hoort bij het werkwoord
C
reden waardoor
D
middel waarmee

Slide 17 - Quizvraag


r. 14 λέγων
Waarmee congrueert dit participium?
A
Τέλος
B
δόλῳ
C
μ᾽
D
ὁ θεὸς

Slide 18 - Quizvraag


r. 18-19 Ἀνάβηθι en γνῶθι
Wat zijn dit voor vormen?
A
2de mv. praesens
B
2de mv. aoristus
C
2de mv. imperativus
D
2de mv. imperfectum

Slide 19 - Quizvraag


r. 21 τοῦ δείπνου
Wat is de functie van deze genitivus?
A
bijvoeglijke bepaling
B
bij een voorzetsel
C
bij een werkwoord

Slide 20 - Quizvraag


r. 23 τὸν σὸν ἀδελφὸν
Met welk woord uit het vervolg van 
de tekst wordt het- /dezelfde aangeduid?
A
τὸν Δία
B
ὁ Ζεύς
C
τῇ μητρί
D
τῷ γαμέτῃ

Slide 21 - Quizvraag


r. 26 τῇ μητρί
Welke functie heeft de dativus hier?
A
meewerkend voorwerp
B
hoort bij een voorzetsel
C
reden waardoor
D
middel waarmee

Slide 22 - Quizvraag


r. 26 τοῦ ἐνιαυτοῦ
Wat is de functie van deze genitivus?
A
bijvoeglijke bepaling
B
bij een voorzetsel
C
bij een werkwoord

Slide 23 - Quizvraag


r. 28 τῇ μητρί
Welke functie heeft de dativus hier?
A
meewerkend voorwerp
B
hoort bij een voorzetsel
C
reden waardoor
D
middel waarmee

Slide 24 - Quizvraag


r. 27-28 μὲν ... δὲ
Geef de twee Nederlandse woorden (met alleen een 
spatie ertussen) die hier een tegenstelling vormen.

Slide 25 - Open vraag


r. 29 τῆς γῆς
Wat is de functie van deze genitivus?
A
bijvoeglijke bepaling
B
bij een voorzetsel
C
bij een werkwoord

Slide 26 - Quizvraag

EINDE
Dit is het einde van Les 26.

Slide 27 - Tekstslide