Fabrieken en arbeiders, les 2

Hoofdstuk 5
Fabrikanten en arbeiders
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
geschMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 5
Fabrikanten en arbeiders

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we deze periode doen?
Fabrikanten en arbeiders

Slide 2 - Tekstslide

Het SO
  • Gaat over par. 5.1 + 5.2 + 5.3 
  • Wordt afgenomen in toetsweek

Slide 3 - Tekstslide

Kenmerkende aspecten
  1. De wetenschappelijke revolutie
  2. De Industriele Revolutie die in de westerse wereld de basis legde voor de industriele samenleving
  3. Discussies over de 'sociale kwestie'
  4. De moderne vorm van imperialisme die verband hield met de industrialisatie
  5. De opkomst van politieke-maatschappelijke stromingen: liberalisme, nationalisme, socialisme, confessionalisme en feminisme


Slide 4 - Tekstslide

Waardoor leverde de VOC voor 'alle' Nederlanders iets op?
A
Omdat iedereen aandelen kon kopen
B
Omdat de VOC zorgde voor vrede in de Republiek
C
Omdat de VOC veel wetenschappelijke onderzoeken uitvoerde
D
Omdat de VOC zorgde dat arme mensen een baan kregen

Slide 5 - Quizvraag

Wat was moedernegotie ook alweer?
A
Dat de Republiek onderdeel was van Spanje
B
Alle landen die onderdeel waren van het Heilige Roomse Rijk
C
De eerste internationale handel van de Republiek
D
Met je moeder onderhandelen over je zakgeld

Slide 6 - Quizvraag

Waarom begon in de Gouden Eeuw de wetenschappelijke revolutie?
A
Het was een idee van de VOC
B
Door tolerantie mocht er meer onderzoek gedaan worden
C
Omdat Lodewijk XIV een moderne economie wilde
D
Omdat er toen eindelijk geld was voor onderzoek

Slide 7 - Quizvraag

Wat was het gevolg van de Franse Revolutie?
A
In heel Europa waren er geen koningen meer.
B
Veel nieuwe wapens werden uitgevonden
C
Begin van de Trans-Atlantische Slavenhandel
D
Er werd meer nagedacht over zaken als staatsburgerschap

Slide 8 - Quizvraag

Wat vond Jethro Tull uit?
A
Een oogstmachine
B
Een stroommachine
C
Een zaaimachine
D
Een machine voor zaadselectie

Slide 9 - Quizvraag

Wat zijn enclosures?
A
Gevangenissen van de Franse koning
B
Grote samengevoegde stukken landbouwgrond
C
Dammen in de rivieren
D
Omheinde gebieden voor het vee

Slide 10 - Quizvraag

Wat hoort er niet bij de agrarische revolutie?
A
Er kwam meer landbouwgrond beschikbaar
B
Uitvinding van kunstmest
C
Een ingewikkelder vruchtwisselstelsel
D
De kindersterfte nam af

Slide 11 - Quizvraag

Wat houdt een demografische revolutie in?
A
Meer mensen gaan verhuizen naar de stad
B
Grote bevolkingsgroei
C
Grote hoeveelheid mensen gaat verhuizen
D
Meer mensen doen aan landbouw

Slide 12 - Quizvraag

Dit hoofdstuk gaat over de industriële revolutie. Waarom moest de agrarische revolutie plaatsvinden, vóórdat de industriële revolutie kon plaatsvinden?

Slide 13 - Open vraag

Par. 5.2 De komst van de fabriek
Deelvraag: Door welke uitvindingen vond de overgang plaats van huisnijverheid naar het werken in de fabrieken?

Slide 14 - Tekstslide

Huisnijverheid
  • Huisnijverheid: het (in opdracht van een ondernemer) verwerken van grondstoffen bij de mensen thuis.
  • Vanaf de 17e eeuw gingen veel boeren ook thuis grondstoffen verwerken.

Slide 15 - Tekstslide

Wevers en spinners
  • Er waren meer spinners nodig dan wevers
  • Door de uitvinding van de schietspoel, ging het weven nog sneller. Er was een oplossing voor het spinnen nodig.
  • Dat gebeurde ook: de spinning jenny.
  • Zowel de schietspoel als de spinning jenny konden binnen de huisnijverheid worden toegepast.

Slide 16 - Tekstslide

Van spierkracht naar waterkracht...
  • Richard Arkwright bouwde een spinmachine die werd aangedreven door waterkracht.
  • Dit was niet toepasbaar in de huisnijverheid.
  • De eerste fabriek was geboren.

Slide 17 - Tekstslide

... naar stoomkracht

Nadelen van waterkracht:

  1. goede plekken aan rivieren waren al snel bezet
  2. in de zomer stroomde er geen/minder water

Oplossing: de stoommachine

De eerste bedrijven hadden vaak een stoommachine én een waterrad

Slide 18 - Tekstslide

Wat deed James Watt?
A
Hij vond de stoommachine uit
B
Hij vond de spinning Jenny uit
C
Hij vond de schietspoel uit
D
Geen van bovenstaande antwoorden is goed

Slide 19 - Quizvraag

Wat was het nadeel van de schietspoel?
A
Je kon het niet gebruiken als er geen water was
B
Je kon er geen gebruik van maken bij huisnijverheid
C
Het weven ging veel sneller dan het spinnen
D
Er waren in het begin nog veel storingen

Slide 20 - Quizvraag

Wat vond James Hargreaves uit?
A
De schietspoel
B
Spinning jenny
C
Een spinmachine aangedreven door een waterrad
D
Een stoommachine

Slide 21 - Quizvraag

Beantwoord de deelvraag: door welke uitvindingen vond de overgang plaats van huisnijverheid naar het werken in fabrieken?

Slide 22 - Open vraag