5.2-5.3 Fabrikanten en arbeiders

Hoofdstuk 5
5.2 en 5.3 Fabrikanten en arbeiders
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
geschMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 5
5.2 en 5.3 Fabrikanten en arbeiders

Slide 1 - Tekstslide

Wat hoort er niet bij de agrarische revolutie?
A
Er kwam meer landbouwgrond beschikbaar
B
Uitvinding van kunstmest
C
De landbouwgrond werd efficiënter gebruikt
D
De kindersterfte nam af

Slide 2 - Quizvraag

Wat houdt een demografische revolutie in?
A
Meer mensen gaan verhuizen naar de stad
B
Grote bevolkingsgroei
C
Meer mensen verhuizen naar platteland
D
Meer mensen werken in fabrieken

Slide 3 - Quizvraag

Dit hoofdstuk gaat over de industriële revolutie. Waarom moest de agrarische revolutie plaatsvinden, vóórdat de industriële revolutie kon plaatsvinden?

Slide 4 - Open vraag

Par. 5.2 De komst van de fabriek
Deelvraag: Door welke uitvindingen vond de overgang plaats van huisnijverheid naar het werken in de fabrieken?

Slide 5 - Tekstslide

Huisnijverheid
  • Huisnijverheid: het (in opdracht van een ondernemer) verwerken van grondstoffen bij de mensen thuis.
  • Vanaf de 17e eeuw gingen veel boeren ook thuis grondstoffen verwerken.

Slide 6 - Tekstslide

Wevers en spinners
  • Er waren meer spinners nodig dan wevers
  • Door de uitvinding van de schietspoel, ging het weven nog sneller. Er was een oplossing voor het spinnen nodig.
  • Dat gebeurde ook: de spinning jenny.
  • Zowel de schietspoel als de spinning jenny konden binnen de huisnijverheid worden toegepast.

Slide 7 - Tekstslide

Van spierkracht naar waterkracht...
  • Richard Arkwright bouwde een spinmachine die werd aangedreven door waterkracht.
  • Dit was niet toepasbaar in de huisnijverheid
  • Gevolg: de eerste fabrieken ontstaan
  • Gevolg: mensen trekken naar de steden toe
  • --> urbanisatie

Slide 8 - Tekstslide

... naar stoomkracht

Nadelen van waterkracht:

  1. goede plekken aan rivieren waren al snel bezet
  2. in de zomer stroomde er geen/minder water

Oplossing: de stoommachine

De eerste bedrijven hadden vaak een stoommachine én een waterrad

Slide 9 - Tekstslide

Par. 5.3
  
Wat waren de werk- en leefomstandigheden in de industriesteden tijdens de Industriële Revolutie?

Slide 10 - Tekstslide

Tegengestelde belangen

De eigenaren van de fabrieken hadden veel geld geïnvesteerd in de nieuwe fabrieken. --> zo snel mogelijk terug verdienen en winst maken.


De loonkosten konden ze wel op inkorten, er was toch een overschot aan arbeiders in de grote steden.


De arbeidsomstandigheden waren erg slecht in een fabriek

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

De omstandigheden

Als de fabriek stil stond was dat zonde van de tijd:

dagploegen en nachtploegen.

Beide 12 uur werken

--> weinig nachtrust

--> weinig concentratie

--> weinig daglicht

--> veel ongelukken door weinig nachtrust

Ongelukken waren hun eigen verantwoordelijkheid

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Fabriekssteden
  • Arbeiderswoningen staan dicht bij elkaar en bij fabrieken
  • Géén riolering of watervoorziening, kleine woningen
  • Gevolg: epidemiën en lage levensverwachting

Slide 15 - Tekstslide

Wat deed James Watt?
A
Hij vond de stoommachine uit
B
Hij vond de spinning Jenny uit
C
Hij vond de schietspoel uit
D
Geen van bovenstaande antwoorden is goed

Slide 16 - Quizvraag

Wat vond James Hargreaves uit?
A
De schietspoel
B
Spinning jenny
C
Een spinmachine aangedreven door een waterrad
D
Een stoommachine

Slide 17 - Quizvraag

Beantwoord de deelvraag: door welke uitvindingen vond de overgang plaats van huisnijverheid naar het werken in fabrieken?

Slide 18 - Open vraag