H2 grammatica

H2 grammatica
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 16 slides, met tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

H2 grammatica

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Goals
You know which grammar subjects will be on the test
You are able to explain 2 of the rules

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Planning
Present Simple vs past simple
Future
Adjectives & Adverbs
Practice test

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 4 - Video

Deze slide heeft geen instructies

What do you remember about the Present Perfect vs Past Simple?

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Present perfect vs past simple

Slide 6 - Tekstslide

signal words
Present perfect vs past simple
Present perfect
Past simple
have/has + voltooid deelwoord
werkwoord + ed (of onregelmatig)
Bij ? / -              DID(n't) + hele ww
Acties die zijn begonnen in het verleden die nu nog doorlopen/waar je nu nog resultaat van merkt 
afgelopen acties in het verleden
signaalwoorden: For, Yet, Never, Ever, Just, Already (Always), Since FYNE JAS
signaalwoorden: When, ... Ago, Last ... , Date (in 2010), Yesterday, etc.  WALDY

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

What do you remember about the future?

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

What do you remember about the Adjectives & Adverbs?

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Adjectives & adverbs
Gebruik:
  • om iets te zeggen over een zelfstandig naamwoord
She is playing an easy game.


Adjective = bijvoeglijk naamwoord
Press the red button.


Her two sisters wore beautiful clothes.


Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Adjectives & adverbs
Gebruik:   1. om iets te zeggen over een werkwoord
She sings beautifully.


Adverb = bijwoord
Beyonce is an incredibly beautiful singer.



Jack went home really quickly.


2. om iets te zeggen over een bijvoeglijk naamwoord
3. om iets te zeggen over een ander bijwoord

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Adjectives & adverbs
Uit je hoofd leren:
Onregelmatige vorm / dezelfde vorm
She's a good dancer.
He's a fast skater.
The long road.
You were late for class.
We learned a hard lesson.




She's dances well.  
He skates fast.
It took long to get there.
He arrived late for class.
We looked hard at the answers.


Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Adjectives & adverbs
Adjectives

Adverbs
  • bijvoeglijk naamwoord
  • zegt iets over een zelfstandig naamwoord




  • bijwoord
  • zegt iets over een:
       -  werkwoord
       -  bijvoeglijk naamwoord
       -  ander bijwoord
  • eindigt meestal op -ly

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies