HERHALING LEZEN
Een titel van de tekst
A
vind je meestal boven de tekst
B
vind je meestal onder de tekst
C
staan boven de alinea's
D
is hetzelfde als het onderwerp
1 / 25
Lesduur is: 30 minOnderdelen in deze les
Een titel van de tekst
A
vind je meestal boven de tekst
B
vind je meestal onder de tekst
C
staan boven de alinea's
D
is hetzelfde als het onderwerp
Slide 1 - Quizvraag
Een tussenkopje
A
is er altijd, en staat altijd boven een alinea
B
is er soms, en staat altijd boven een alinea
C
is er altijd, en staat altijd bovenaan de tekst
D
is er soms, en staat altijd midden in de tekst
Slide 2 - Quizvraag
Waar of niet waar:
In een tekst zijn er altijd evenveel tussenkopjes als alinea's.
In een tekst zijn er altijd evenveel tussenkopjes als alinea's.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 3 - Quizvraag
Waar of niet waar:
De titel is altijd hetzelfde als het onderwerp.
De titel is altijd hetzelfde als het onderwerp.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 4 - Quizvraag
Wat is een synoniem?
A
Een woord met 2 betekenissen, zoals: bank (een plek voor geld / iets waar je op zit)
B
Twee woorden die hetzelfde betekenen, zoals: fauteuil en bank
C
Twee woorden met tegengestelde betekenissen, zoals: groot en klein
D
Een woord dat 'geleend' is uit een andere taal, zoals: toilet (Frans)
Slide 5 - Quizvraag
Het belangrijkste uit de tekst, samengevat in één zin noem je:
A
de kernzin
B
de inleiding
C
de hoofdgedachte
D
het onderwerp
Slide 6 - Quizvraag
Vaak is het middenstuk verdeeld in alinea’s die allemaal iets anders behandelen.
Hoe noem je deze stukjes?
Hoe noem je deze stukjes?
A
deelonderwerpen
B
onderwerpen
C
tussenkopjes
Slide 7 - Quizvraag
Wat is géén voorbeeld van een tekstdoel?
A
instrueren
B
overtuigen
C
imiteren
D
amuseren
Slide 8 - Quizvraag
Tekstdoel: activeren
De schrijver wil:
De schrijver wil:
A
dat je leert hoe je iets moet doen
B
dat je iets te weten komt
C
dat je zijn mening overneemt
D
dat je iets gaat doen
Slide 9 - Quizvraag
Tekstdoel: overtuigen
De schrijver wil:
De schrijver wil:
A
dat je leert hoe je iets moet doen
B
dat je iets te weten komt
C
dat je zijn mening overneemt
D
dat je iets gaat doen
Slide 10 - Quizvraag
Tekstdoel: instrueren
De schrijver wil:
De schrijver wil:
A
dat je leert hoe je iets moet doen
B
dat je iets te weten komt
C
dat je zijn mening overneemt
D
dat je iets gaat doen
Slide 11 - Quizvraag
Tekstdoel: informeren
De schrijver wil:
De schrijver wil:
A
dat je leert hoe je iets moet doen
B
dat je iets te weten komt
C
dat je zijn mening overneemt
D
dat je iets gaat doen
Slide 12 - Quizvraag
Informeren
Instrueren
Activeren
Overtuigen
Amuseren
bespreking van een boek
gebruiksaanwijzing
schoolboek
gedicht
Krantenbericht
recept
review
reclamefolder
Uitnodiging
Stripboek
Slide 13 - Sleepvraag
Je ziet het woord: gevangenismedewerker.
Welke woordraadstrategie gebruik je om achter de betekenis te komen?
Welke woordraadstrategie gebruik je om achter de betekenis te komen?
A
tegenstelling zoeken
B
bekend deel van een woord
C
voorvoegsel of achtervoegsel
D
teruglezen of verder lezen
Slide 14 - Quizvraag
Je ziet het woord: onbreekbaar.
Welke woordraadstrategie gebruik je om achter de betekenis te komen?
Welke woordraadstrategie gebruik je om achter de betekenis te komen?
A
tegenstelling zoeken
B
bekend deel van een woord
C
voorvoegsel of achtervoegsel
D
teruglezen of verder lezen
Slide 15 - Quizvraag
Op welke 3 manieren kun je herkennen dat een nieuwe alinea is begonnen?
Slide 16 - Open vraag
Wat is een kernzin?
A
Dit is een samenvatting van de tekst in één zin.
B
Dit is een samenvatting van de alinea in één zin.
C
Dit is de belangrijkste zin van de tekst.
D
Dit is de belangrijkste zin van de alinea.
Slide 17 - Quizvraag
Waar staat de kernzin?
A
In het midden van de tekst.
B
In de 1e, 2e of laatste zin van een alinea.
C
In de 1e zin of laatste zin van de tekst.
D
Aan het begin of aan het einde van de alinea.
Slide 18 - Quizvraag
Bij het tekstverband 'opsomming':
A
wordt er een uitleg of voorbeeld gegeven
B
worden meerdere dingen die bij elkaar horen, achter elkaar genoemd
C
wordt er aangegeven dat iets in een bepaalde volgorde gebeurt
D
wordt er een rekensom gevraagd in de tekst
Slide 19 - Quizvraag
Bij het tekstverband 'volgorde van tijd':
A
wordt er een uitleg of voorbeeld gegeven
B
worden meerdere dingen die bij elkaar horen, achter elkaar genoemd
C
wordt er aangegeven dat iets in een bepaalde volgorde gebeurt
D
wordt er een rekensom gevraagd in de tekst
Slide 20 - Quizvraag
Bij het tekstverband 'voorbeeld':
A
wordt er een uitleg of voorbeeld gegeven
B
worden meerdere dingen die bij elkaar horen, achter elkaar genoemd
C
wordt er aangegeven dat iets in een bepaalde volgorde gebeurt
D
wordt er een rekensom gevraagd in de tekst
Slide 21 - Quizvraag
Opsomming
Chronologie
Voorbeeld
verder
en
ook
eerst
ten slotte
terwijl
zoals
denk aan
bijvoorbeeld
Slide 22 - Sleepvraag
Opsomming
Chronologie
Voorbeeld
De heel lock wordt ook wel de runners loop, runners tie of lock lacing genoemd.
Begin eerst met het strikken van je veters volgens de criss cross-methode of een andere methode die je gewend bent.
Al sinds enkele jaren kunnen we onze boodschappen zelf afrekenen met het zelfscansysteem in bepaalde supermarkten, denk aan Jumbo.
Slide 23 - Sleepvraag
Wat is de functie van een inleiding?
Slide 24 - Open vraag
Wat is de functie van het slot?
