In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
1e naamval: onderwerp (hij)
> wie/wat + gezegde
4e naamval: lijdend voorwerp (hem)
> wat + gezegde + onderwerp
3e naamval: meewerkend voorwerp (aan hem?)
> aan wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp