Aan het einde van dit hoofdstuk kun je werkwoorden, zelfstandige naamwoorden, (stoffelijke) bijvoeglijke naamwoorden, lidwoorden en voorzetsels herkennen en benoemen.
Slide 5 - Tekstslide
Terugblik woordenschat
Lees goed, aan de tekst kun je zien welke betekenis bedoeld wordt. 'De juryleden prijzen de winnaar. Ze vinden het knap dat hij zelf het lied heeft geschreven.'
Prijzen = 1. hoeveel iets kost of wat je kunt winnen, 2. zeggen dat iemand of iets goed is.
Alternatief
1. andere mogelijkheid
2. anders dan anders, apart
Slide 6 - Tekstslide
Lidwoord (lw)
De, het of een
Kan voor een zelfstandig naamwoord (zn) worden gezet.
Slide 7 - Tekstslide
Werkwoord (ww)
Iets wat iets of iemand doet of overkomt
Kan in verschillende vormen voorkomen
Slide 8 - Tekstslide
Zelfstandig naamwoord (zn)
Is een mens, een dier, een plant of een ding
Kun je vaak in meervoud zetten
Kun je vaak verkleinen
Kun je vaak een lidwoord (lw) voorzetten
Een naam is altijd een zelfstandig naamwoord
Slide 9 - Tekstslide
Bijvoeglijk naamwoord (bn)
Zegt iets over het zelfstandig naamwoord (zn)
Kan voor en achter een zelfstandig naamwoord (zn) staan.
Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord (st. bn)
Zeggen waar iets van gemaakt is
Slide 10 - Tekstslide
Voorzetsel (vz)
Is een kort woord dat vaak tijd of plaats aangeeft.