persoonlijk voornaamwoord en bezittelijk voornaamwoord
hulpwerkwoord en zelfstandig werkwoord
aanwijzend, vragend en onbepaald voornaamwoord
voorzetsel en bijwoord
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1
In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Woordsoorten H1-6
lidwoord
zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord
persoonlijk voornaamwoord en bezittelijk voornaamwoord
hulpwerkwoord en zelfstandig werkwoord
aanwijzend, vragend en onbepaald voornaamwoord
voorzetsel en bijwoord
Slide 1 - Tekstslide
Lesdoelen
Aan het eind van de lessenserie kun je:
verschillende woordsoorten herkennen en benoemen
Slide 2 - Tekstslide
Herhaling
lidwoord
zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord
Slide 3 - Tekstslide
Op welke plek in de zin kun je een bijvoeglijk naamwoord vinden?
A
Voor het zelfstandig naamwoord
B
Achter het zelfstandig naamwoord
C
Voor of achter het zelfstandig naamwoord
Slide 4 - Quizvraag
Waar verwijst een persoonlijk vnw naar?
Slide 5 - Open vraag
Wat geeft een bezittelijk voornaamwoord aan?
Slide 6 - Open vraag
Dit boek is van mij. Mij is?
A
persoonlijk vnw
B
bezittelijk vnw
Slide 7 - Quizvraag
hww of zww: Ik geef hem een cadeautje.
A
geef = hww
B
geef = zww
Slide 8 - Quizvraag
hww of zww: Gisteren zijn we naar de bioscoop geweest.
A
geweest = hww
B
geweest = zww
Slide 9 - Quizvraag
hww of zww: Ik zou hem graag willen helpen met klussen.
A
zou = hww
B
zou = zww
Slide 10 - Quizvraag
Welke drie vragende voornaamwoorden zijn er?
Slide 11 - Open vraag
Welke drie woordsoorten kan het woord 'het' zijn?
Slide 12 - Open vraag
Wanneer is 'het' een onbepaald voornaamwoord?
Slide 13 - Open vraag
Die jongen staat op de bus te wachten. Die is?
A
onbep. vnw
B
aanw. vnw
C
pers. vnw
D
vr. vnw
Slide 14 - Quizvraag
Opdracht voorzetsels en bijwoorden
In groepjes van drie gaan jullie uitzoeken wat voorzetsels en bijwoorden zijn. Je mag hiervoor filmpjes op internet en magister bekijken en je mag informatie op internet opzoeken of in je leerboek.
Je krijgt hier ongeveer 10-15 min de tijd voor. Daarna vraag ik een aantal groepjes om uit te leggen wat voorzetsels en bijwoorden zijn.