2hv Grammatica zinsdelen H2 - NG

H2 naamwoordelijk gezegde
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

H2 naamwoordelijk gezegde

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel
Ik kan (het werkwoordelijk en het naamwoordelijk deel van het) naamwoordelijk gezegde in een zin vinden.

Slide 2 - Tekstslide

werkwoordelijk gezegde <-> naamwoordelijk gezegde
In het Nederlands heb je twee soorten zinnen. 
Zinnen waarin iemand iets doet. = werkwoordelijk gezegde
Zinnen waarin iemand iets is. = naamwoordelijk gezegde

Slide 3 - Tekstslide

werkwoordelijk gezegde <-> naamwoordelijk gezegde
In het Nederlands heb je twee soorten zinnen. 
Zinnen waarin iemand iets doet. = Ik geef les.
Zinnen waarin iemand iets is. = Ik ben docent.

Slide 4 - Tekstslide

Soorten werkwoorden
Er zijn drie soorten werkwoorden:
- zelfstandig werkwoord (=belangrijkste ww in de zin)
- hulpwerkwoord (=helper, staat nooit alleen in de zin)
- koppelwerkwoord (=belangrijkste ww in de zin)

Zin met 1 ww
Zin met >2 ww 
zww
zww+hww('s)
kww
kww+hww('s)

Slide 5 - Tekstslide

Koppelwerkwoorden
Een kww koppelt het onderwerp aan een bn of zn.
Het onderwerp doet niet iets, maar is iets.



Bijvoorbeeld:
De jongen is ziek.
is = kww
(het onderwerp is iets)

Slide 6 - Tekstslide

Koppelwerkwoorden
Een kww koppelt het onderwerp aan een bn of zn.
Het onderwerp doet niet iets, maar is iets.



Bijvoorbeeld:
De jongen is ziek = kww
(het onderwerp is iets)
De jongen loopt op straat = zww
(het onderwerp doet iets)

Slide 7 - Tekstslide

Ezelsbrug koppelwerkwoorden

Slide 8 - Tekstslide

WG                                 NG
- DOE-zin
- Actie/handeling
- het OW DOET iets
- alleen maar werkwoorden 
- er kan een LV in staan 
- ZIJN-zin
- een vorm van zijn (KWW)
- Het OW IS iets
- bestaat uit werkwoorden 
   én naamwoorden (ZN of BN
   --> eigenschap/kenmerk
         van het OW) 
- bevat nooit een LV

Slide 9 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde
De leerling / is boos geworden. 
ow: de leerling
ng: is [boos] geworden

Het naamwoordelijk gezegde koppelt een eigenschap aan het onderwerp.
die eigenschap is het naamwoordelijk deel van het gezegde. 

Slide 10 - Tekstslide

naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

Katrien is moe.
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 11 - Quizvraag

naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

Zij dacht aan haar grote zachte bed met haar warme deken en haar grote hoeveelheid knuffels.
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 12 - Quizvraag

naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

Later wordt Katrien slaapspecialist.
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 13 - Quizvraag

Slide 14 - Tekstslide

zie je hieronder een handeling (werkwoordelijk gezegde) of een eigenschap (naamwoordelijk gezegde)?
Mijn sokken zijn rood-met-wit.
Je bent gek!
De goudvis zwemt naar boven.
Mario duimt voor zijn dochter.
Het meisje houdt van zand.
Deze tas draag ik op mijn rug.

Slide 15 - Sleepvraag

Werkwoordelijk gezegde
Naamwoordelijk gezegde
Saskia blijft iedere dag naar school rennen.
De politie vangt de boef.
In 1929 werd Jopie de eerste Miss Holland.
Sturen jullie de uitnodigingen voor het feest op tijd op?
Lieke Martens is de beste voetbalster ter wereld geworden.
Jan is een lieve jongen

Slide 16 - Sleepvraag

Noteer het naamwoordelijk gezegde:
Voor de meeste mensen zal een eigen vakantiewoning onbetaalbaar blijven.

Slide 17 - Open vraag

Noteer het naamwoordelijk gezegde:
De zomervakantie lijkt mij de fijnste tijd van het jaar.

Slide 18 - Open vraag

Opdrachten
Maak opdracht 1 t/m 4 (p. 60-61)

Slide 19 - Tekstslide