Paragraaf 4.2 Stad en platteland in India

Paragraaf 4.2 Stad en platteland in India
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Paragraaf 4.2 Stad en platteland in India

Slide 1 - Tekstslide

Herhalen
Voor we gaan beginnen met een nieuwe paragraaf, gaan we eerst kijken wat jullie nog weten van paragraaf 4.1.

Slide 2 - Tekstslide

Waarom spreken de Indiërs zo goed Engels?
A
Dat leren ze op school
B
India was vroeger een kolonie van de VS
C
India was vroeger een kolonie van Engeland
D
India ligt dichtbij Australie

Slide 3 - Quizvraag

Hoeveel graden wordt het kouder als je een kilometer omhoog gaat.
A
5
B
6
C
12
D
14

Slide 4 - Quizvraag

Hoe noemen we de periode wanneer er in India heel veel neerslag valt?
A
Herfst
B
Moesson
C
Winter
D
Zomer

Slide 5 - Quizvraag

Wat is de grootste godsdienst in India?
A
Christendom
B
Hindoeisme
C
Islam
D
Jodendom

Slide 6 - Quizvraag

Wie staan er onderaan in het kastenstelsel?
A
Brahmanen
B
Dalits
C
Shudra's
D
Ajax-supporters

Slide 7 - Quizvraag

Lezen
Lees voor je begint paragraaf 4.2 in je tekstboek en bestudeer de leerdoelen zodat je beter weet waar de les over gaat. 

Slide 8 - Tekstslide

Platteland
De meeste mensen in India wonen op het platteland. Ze verbouwen daar voedsel voor zichzelf en het beetje dat ze overhouden verkopen ze op de markt. Daarmee verdienen ze een beetje geld. 
Veel Indiers werken in de landbouw, daarmee verdienen ze vaak heel weinig geld. 

Slide 9 - Tekstslide

Basisbehoeften
Een mens heeft vier basisbehoeften. 
Voedsel, huisvesting, zorg en onderwijs. 
Iedereen moet elke dag voldoende kunnen eten en drinken, een dak boven zijn hoofd hebben, naar de dokter kunnen als dat moet en naar school kunnen om je te ontwikkelen. 
Niet iedereen in India heeft dit. 

Slide 10 - Tekstslide

Arm of rijk
We mogen eigenlijk wel zeggen dat als je dagelijks aan alle vier de basisbehoeften kunt voldoen, dat je rijk bent. Helaas is dat niet zo voor een heleboel mensen. 

Slide 11 - Tekstslide

Vraag
Hiernaast bijna dezelfde auto als die van meneer Smit. 
Het is een Opel, geen Audi of Ferrari. Maar toch vinden veel mensen dat je, als je deze auto kunt betalen, je rijk bent. Bepaal voor jezelf of je dat ook vindt. 
Kijk goed naar de prijs, en onthoud deze.

Slide 12 - Tekstslide

BNP
Van landen kunnen we ook zien of ze rijk zijn of niet.
We kijken dan naar het BNP, het bruto nationaal product.
Dat is kort gezegd: al het geld dat er in 1 jaar tijd in een land wordt verdiend. 
India heeft een heel hoog BNP. 
De VS hebben het hoogste BNP, gevolgd door India en China. Landen met veel inwoners hebben vaak een hoog BNP. Dat wil niet zeggen dat ook iedereen rijk is. Nederland staat op plek 23. Terwijl wie niet zoveel inwoners hebben. 

Slide 13 - Tekstslide

BNP per hoofd
We kunnen om rijkdom in een land te meten, beter kijken naar het BNP per hoofd.
Dat is het BNP gedeeld door alle inwoners. Hiernaast ziet de tabel er dan anders uit dan de vorige. 
We zien India niet in de top 30. In Quatar verdient een inwoners jaarlijks 102000 dollar. Een Nederlander 43.300 dollar, dat is omgerekend bijna 40.000 euro. 

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

Arm of rijk?
De auto van meneer Smit is omgerekend 19381 dollar waard. Kijk in de tabel hiernaast welk land ongeveerd net zo'n BNP per hoofd heeft. 
De auto van meneer Smit is dan net zoveel waard als iemand zijn jaarinkomen. 
Ben je dan rijk of arm?
Kijk op de volgende slide wat het BNP per hoofd van India is. 

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Link

Bestaansmiddelen
Waar mensen werken noemen we bestaansmiddelen.
Die verdelen we in drie sectoren: 
1. Landbouw, visserij en mijnbouw, 
2. Industrie. 3. Dienstensector.
In India werken veel mensen in de landbouw. In Nederland werken de meeste mensen in de dienstensector.
Veel Indiers werken in de landbouw, ze verbouwen voedsel voor hun gezin en wat ze overhouden verkopen ze. Op het plaatje zie je een Indier ploegen met zijn ossen. Veel boeren hebben geen geld voor landbouwmachines. 

Slide 18 - Tekstslide

Rijke en arme landen
In rijke landen werken er veel mensen in de dienstensector.
In arme landen juist veel mensen in de landbouw. Er is geen geld voor landbouwmachines. 
Op de kaart zie je een aantal landen en de bestaansmiddelen.
In de VS veel mensen in de dienstensector, de VS zijn rijk. In Nigeria veel mensen in de landbouw. Nigeria is een arm land.

Slide 19 - Tekstslide

Trek naar de stad
Veel mensen in arme landen trekken naar de stad. Zo ook in India. Deze mensen zijn op zoek naar een beter bestaan. 
Zo ontstaat er verstedelijking. De steden in India groeien als kool. 

Slide 20 - Tekstslide

Informele sector
Veel mensen die naar de steden trekken kunnen niet lezen en schrijven, ze zijn analfabeet. Ze komen aan het werk in de informele sector. Ze krijgen baantjes als schoenenpoetser of vuilraper. Ze betalen geen belasting, maar bouwen ook geen pensioen op. 

Slide 21 - Tekstslide

Slums
Veel mensen die naar steden trekken komen terecht in sloppenwijken. In India noemen we die slums. Door de trek naar de stad en de grote bevolkingsgroei, ontstaan er sloppenwijken. 

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Video

Slide 24 - Link

Ongelijke kansen
Als je naar school bent geweest in India, heb je veel meer kans op een baan. Zeker als je Engels spreekt. De analfabeten zijn vrijwel kansloos om een goede baan te krijgen. 
Hier boven een kaartje met analfabetisme in de wereld. India is oranje gekleurd. Tussen de 40 en 59% is daar analfabeet. 

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Link

Ontwikkelingspeil
Het BNP per hoofd, de basisvoorzieningen en bestaansmiddelen zeggen iets over het ontwikkelingspeil. Als we ze gaan vergelijken dan is Nederland veel verder ontwikkelt dan India. 

Slide 27 - Tekstslide

Wat zijn de vier basisbehoeften van een mens?
A
Wifi, voedsel, zorg en geld
B
Mobieltje, wifi, onderwijs en onderdak
C
Zorg, voedsel, onderwijs en onderdak
D
Zorg, wifi, geld en onderwijs

Slide 28 - Quizvraag

Wanneer is iemand analfabeet?
A
Als hij niet kan lezen
B
Als hij niet kan rekenen
C
Als hij niet kan rekenen en lezen
D
Als hij niet kan lezen en schrijven

Slide 29 - Quizvraag

Wat is de betekenis van BNP?
A
Binnenlands Nederlands Product
B
Bruto Nationaal Product
C
Bruto Nieuw Product
D
Buitenlands Nationaal Product

Slide 30 - Quizvraag

Hoe noemen we de drie bestaansmiddelen?
A
Landbouw, industrie en toerisme
B
Toerisme, industrie en horeca
C
Voetbal, horeca en diensten
D
Landbouw, industrie en diensten

Slide 31 - Quizvraag

In welke sector werken de meeste mensen in India?
A
Landbouw
B
Industrie
C
Diensten
D
Defensie

Slide 32 - Quizvraag

Hoe noemen we een sloppenwijk in India?
A
Favela
B
Getto
C
Sloppenwijk
D
Slum

Slide 33 - Quizvraag

En nu?
Maak nu een mindmap over deze paragraaf
Verwerk alle leerdoelen uit de studiewijzer
Gebruik je tekstboek, lesson-up, klasgenoten en internet

Slide 34 - Tekstslide