Herhaling PW H9

Herhaling les
Voor PW Hoofdstuk 9
1 / 52
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

In deze les zitten 52 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Herhaling les
Voor PW Hoofdstuk 9

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesplan en regels
Wat gaan we doen?

  1. leerdoelen doornemen paragraaf
  2. Lesstof doornemen
  3. Oefenvragen maken
Regels

Tijdens uitleg de vingers van de I-pad en geen spelletjes. Na drie keer waarschuwing wordt de I-pad afgepakt. Vragen mogen gesteld worden steek wel vinger op

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Paragraaf 9.1 Ongezond
  1. Wat houdt een levensstijl in
  2. Welke invloed heeft een levensstijl op jouw gezondheid
  3. Wat zijn genotsmiddelen
  4. Wat is het effect van alcohol op je gezondheid
  5. Je kan drie schadelijke stoffen benoemen in sigaretten
  6. Je kan de effecten van die stoffen benoemen
  7. Je kan de werking en effecten van drugs beschrijven

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een levenstijl
Keuzes die je maakt die invloed hebben op je gezondheid

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Benoem 3 dingen die invloed hebben op jouw gezondheid

Slide 5 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

wat is gezond?
A
B
C
D

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Noem 4 genotmiddelen

Slide 7 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het effect van alcohol op je gezondheid
In alcoholische dranken zit alcohol dat effect heeft op verschillend organen.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een lange termijn effect van alcohol
A
duizeligheid
B
zintuigen raken verdoofd
C
beschadiging van organen
D
knock-out gaan

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Schadelijke stoffen sigaretten
1. Teer: blijft aan de binnenkant vastplakken, beschadigt de           
               longblaasjes, kankerverwekkend
     
2. Nicotine: verslavende stof

3. Koolmonoxide: neemt de plaats van zuurstof in, je conditie                                             gaat achteruit

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Drugs
Definitie van drugs; 
Drugs zijn stoffen die het bewustzijn beïnvloeden en om die reden ingenomen worden 
Je kan de werking en effecten van drugs beschrijven
Drugs heeft effect op hoe jij de wereld beleeft. 
- zien
- horen
- ruiken
- proeven 

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


De werking van koolmonoxide is
A
je krijgt een slechte conditie
B
je krijgt minder zuurstof binnen
C
je raakt verslaafd

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

van Nicotine
A
word je sneller moe
B
Ga je erg hoesten
C
voel je geen honger
D
raak je verslaafd

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat doet koolmonoxide?
A
Zorgt dat je minder conditie hebt
B
Zorgt voor minder zuurstof in je bloed
C
Zorgt voor vieze longen

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat doet teer in een sigaret met je lichaam?
A
Verslavend
B
Veroorzaakt kanker
C
Krijgt slechtere conditie

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Paragraaf 9.2 Goed geregeld
  1. Je kan uitleggen wat je lichaam constant houdt betekent
  2. Je kan uitleggen op welke 2 manieren je lichaam constant blijft.
  3. Je kan uitleggen wat uitscheidingsorganen zijn
  4. Je kan benoemen wat uitscheidingsorganen uitscheiden
  5. Je kan de route van afvalstoffen door de nieren benoemen.
  6. Je kan uitleggen hoe jouw lichaam glucose in het bloed constant houdt. (extra)

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Je lichaam constant houden
Je lichaam is de hele dag bezig zich zelf in balans te houden. 
Niet te veel en niet te weinig van een stof in het bloed. 
1. te veel stoffen verwijderen
2. te weinig stoffen aan vullen


Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is uitscheiden?
A
Verwijderen van afvalstoffen
B
In- en uitademen
C
Plassen en poepen
D
Zweten

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

uitscheidingsorganen
Huid en de longen
zweet water en zouten uit
ademt koolstofdioxide en waterdamp uit

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Uitscheidingsorganen
Nieren en lever
Filtert afvalstoffen uit het bloed, scheidt uit door te plassen
breekt gevaarlijke stoffen (alcohol, medicijnen) af tot niet gevaarlijke stoffen

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tekst
Tekst
Uitscheidingsorganen
Koolstofdioxide en water
medicijnen
alcohol
afvalstoffen
Zouten
water
Water, zouten, overtollige vitaminen, afvalstoffen

Slide 21 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

werking nieren
Via je nierslagaders komt er bloed met afvalstoffen in je nieren. De nieren zuiveren het bloed en halen de afvalstoffen eruit. De afvalstoffen samen met water vormen urine.

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

In de urine..... wordt urine tijdelijk opgeslagen.
A
blaas
B
leider
C
buis

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Glucose balans
Door te eten krijgt je lichaam  glucose binnen. Je lichaam heeft dit de hele dag nodig. Toch zit je niet de hele dag te eten. 

Je lichaam kan glucose opslaan als het nog niet nodig is.
Vrijgeven als het nodig is.
Verwijderen als er teveel is

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Glucosegehalte van je bloed
  •  Glucosegehalte stijgt
  • Glucosegehalte daalt
  • Wisselwerking

Slide 25 - Tekstslide

Danae:
 glucosegehalte stijgt
je bent aan het eten. je verteringsstelsel verteerd het eten tot kleine glucosedeeltjes. in de dunne darm gaat de glucose het bloed in.
vlak na dat je gegeten hebt stijgt het glucosegehalte van je bloed. in tekening 1 zie je boven in het bloedvat veel glucosedeeltjes.

neo:
je lichaam meet dat er te veel glucose in je bloed zit. je alvleesklier geeft dan het hormoon insuline af. insuline zorgt ervoor dat je cellen glucose opnemen vanuit je bloed. ook regelt insuline dat de glucose wordt opgeslagen in je spieren en lever. 
glucose wordt daarbij omgezet in glycogeen. glycogeen is een lange, vertakte ketting van glucosedeeltjes.

lisa:
 door de verhoogde opname in je cellen en de opslag van glucose daalt het glucose gehalte van je bloed weer naar normaal.

neo:
je cellen gebruiken glucose uit je bloed voor de verbranding. daardoor daalt het glucosegehalte weer. 
je lichaam meet dat er te weinig glucose in je bloed zit.

Danae: 
nu geeft je alvleesklier het hormoon glucagon af. glucagon regelt dat glycogeen wordt omgezet weer in glucose. de glucose uit je lever gaat naar het bloed. de spieren breken hun eigen voorraad glycogeen af om glucose te krijgen.

lisa: 
doordat glucose uit je lever naar het bloed gaat, stijgt je glucosegehalte van je bloed weer terug naar normaal.

neo: 
de wisselwerking tussen insuline en glucagon krijgen je cellen steeds voldoende glucose om te verbranden en wordt de glucosevoorraad in je lichaam in balans gehouden. 

Er is te veel glucose in het bloed van sara, in welk orgaan wordt het bewaart?

Slide 26 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer is de hoeveelheid glucose in je bloed het hoogst
A
na de lunch
B
na het sporten

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Paragraaf 9.3 je huid
Je kan de onderdelen van de huid benoemen
Je kan de taak van de onderdelen uitleggen.
Je kan uitleggen wat de huid doet om warmte vast te houden.
Je kan uitleggen wat de huid doet om af te koelen.
Je kan uitleggen hoe jij lichaam wonden dicht en waarmee
Je kan uitleggen waarom UV-straling schadelijk is
Je kan uitleggen hoe jouw huid je beschermt tegen UV-straling.

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Onderdelen van de huid
bloedvat
Haar
Haarspiertje
Hoornlaag
vetweefsel
Zweetklier
Talgklier

Slide 29 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

De huid
De huid is een orgaan, het bestaat uit verschillende weefsels. Omdat de huid grenst met de omgeving, zitten er veel zintuigen in de huid.

De huid heeft verschillende lagen...
  • de opperhuid
  • de lederhuid
  • Onderhuidsbindweefsel

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Afkoelen/opwarmen
1. Afkoelen: bloedvaten worden wijder, huid wordt rood/warm, warmte uit bloed naar omgeving. Zweet verdampt waardoor je afkoelt.
2. Verwarmen:
bloedvaten worden nauwer, huid wordt bleker, warmte blijft in het lichaam. door rillen (bewegen van spieren) komt warmte vrij.
kippenvel: haartjes gaan rechtop staan, isolatielaagje om warmte vast te houden

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat gebeurt er wanneer de warmte- en koudezintuigen in je huid voelen dat je lichaam afkoelt / opwarmt?
Afkoelen
Opwarmen
Bloedvaten verwijden
Bloedvaten vernauwen
Je gaat rillen
Je gaat zweten

Slide 32 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waarom verwijden bloedvaten bij een te hoog lichaamstemperatuur.

Slide 33 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Zet de gebeurtenissen in de juiste volgorde
1.
2.
3.
4.
5.
Wond
Bloedvatvernauwing
Vorming plakkerige draden
Bloedplaatjes naar wond
korst vorming

Slide 34 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bloedplaatjes
Bloedplaatjes zijn stukjes van rode bloedcellen
Ze zorgen voor het dichtmaken van de wond

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bescherming tegen zonlicht
Ultraviolette straling (uv-straling) 

Cellen in de kiemlaag maken kleine korreltjes bruine kleurstof: pigment. 

Pigment:  zorgt dat de uv-straling minder diep je huid kan binnendringen.

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe beschermt je huid tegen de zon?
Als er zonlicht met UV-straling op je huid valt, gaat je huid pigment maken, een bruine kleurstof. Dit pigment beschermt je huid tegen de UV-straling. UV-straling kan namelijk gevaarlijk zijn en huidkanker veroorzaken:

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Noem 1 ding dat jij zelf kan doen om je te beschermen tegen uv-straling

Slide 38 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

 9.4
Je kan uitleggen wat ziekteverwekkers zijn.
Je kan uitleggen hoe ziekteverwekkers je ziek maken
Je kan uitleggen wat een infectie is.
Je kan voorbeelden noemen van infecties ziektes.
Je kan uitleggen wat het verschil is tussen een verkoudheid en een griep
Je kan twee verschillende witte bloedcellen noemen en hun taak
Je kan uitleggen hoe witte bloedcellen afweerstoffen maakt.
Je kan uitleggen wat immuun betekent
Je kan uitleggen wanneer je immuun wordt
Je kan uitleggen waarom je wordt ingeënt.
Je kan uitleggen hoe een inenting jou immuun maakt

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn ziekteverwekkers
A
stof en viezigheid
B
virussen en viezigheid
C
bacteriën en stof
D
Virussen en bacteriën

Slide 40 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Witte bloedcel
Ziekteverwekker
Afweerstoffen

Slide 41 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ziekteverwekkerdringt het lichaam binnen
De antistof hecht zich aan de antigenen
De ziekteverwekker is met antistof bedekt en onschadelijk gemaakt
Bepaalde witte bloedcellen produceren antistof

Slide 42 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat bestrijdt
ziekteverwekkers?
A
2. Bloedplasma
B
1. Witte bloedcel
C
3. Bloedplaatje
D
4. Rode bloedcel

Slide 43 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waaraan herken je griep? Wat zijn de symptomen?

Slide 44 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is immuun worden?
A
Je lichaam maakt minder antistoffen
B
Soort geheugen van je witte bloedcellen
C
Je witte bloedcellen gaan dood
D
Je wordt heel ziek

Slide 45 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is immuniteit (als je immuun bent) tegen een ziekte?
A
Dat je niet meer ziek wordt van een bekende ziekteverwekker.
B
Dat je tegen verschillende ziekten en gifstoffen kunt.
C
Dat je niet ziek wordt omdat er maar weinig ziekteverwekkers zijn.
D
Dat je afweersysteem heel goed tegen ziektekiemen werkt.

Slide 46 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Als je immuun bent dan...
A
heeft je lichaam niet voldoende antistoffen tegen de ziekte
B
heeft je lichaam voldoende antistoffen tegen de ziekte
C
heeft je lichaam lichaamsvreemde stoffen tegen de ziekte
D
heeft je lichaam geen lichaamsvreemde stoffen tegen de ziekte

Slide 47 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Je bent immuun tegen pokken. Ben je dan ook direct immuun tegen de mazelen?
A
Ja
B
Nee

Slide 48 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Cellen die antistoffen maken
Bij een tweede besmetting word je niet meer (erg) ziek
Een prik met verzwakte ziekteverwekkers
Dode bacteriën en dode witte bloedcellen
Immuun
Afweer
Infectie
Rode bloedcellen
Pus
Vaccinatie
Witte bloedcellen

Slide 49 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe wordt een vaccin toegediend?
A
Via het voedsel
B
Via een injectie
C
Via pillen
D
Via ons drinkwater

Slide 50 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij de vaccinatie krijg je een vaccin ingespoten. Een vaccin is een vloeistof met...........
A
Schimmels en bacterien
B
Giftige stof en ziekteverwekkers.
C
Zwakke of kapotte ziekteverwekkers.
D
Virus en schimmels

Slide 51 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag
1. Test jezelf maken (digitaal)
2. Leren via de samenvatting
3. Leren via je boek

Slide 52 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies