In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Herhaling hoofdstuk 9
Leg je laptop dicht op tafel
Slide 1 - Tekstslide
Deze les kan je kiezen wat je gaat doen
Optie 1, je doet mee met de klassikale herhaling
Optie 2, je gaat zelfstandig aan de slag met de stof binnen hoofdstuk 9
Denk hierbij aan het maken van de test jezelf via nectar of oefenen via biologiepagina
Slide 2 - Tekstslide
Wat ga je doen tijdens de les?
A
Optie 1
(Meedoen met de herhaling)
B
Optie 2
(zelfstandig aan de slag)
Slide 3 - Quizvraag
Planning
Herhaling paragraaf 9.1 tot en met 9.4
Slide 4 - Tekstslide
Leerdoelen
Je weet welke stof je op de toets kan verwachten
Je hebt vragen kunnen stellen over de onderwerpen die je nog lastig vind
Slide 5 - Tekstslide
Paragraaf 1
Je gezondheid is afhankelijk van verschillende factoren
Je leefstijl
Je omgeving
Je gezondheidszorg
Slide 6 - Tekstslide
Paragraaf 1
Mensen kunnen gebruik maken van verschillende genotsmiddelen
Waarom gebruiken mensen genotsmiddelen?
Welke genotsmiddelen ken je?
Slide 7 - Tekstslide
Paragraaf 1
Je bent verslaafd of afhankelijk als je niet zonder bepaalde genotsmiddelen kunt
Welke 3 vormen van afhankelijkheid zijn er?
Geestelijk
Lichamelijk
Sociaal
Slide 8 - Tekstslide
Paragraaf 1
Dan zijn er nog drugs die verschillende effecten kunnen hebben op de hersenen
Stimulerende, verdovende en bewustzijns veranderende drugs
Ook wel Uppers, Downers en hallucinogenen genoemd
Slide 9 - Tekstslide
Paragraaf 1
Roken en het drinken van alcohol hebben effecten op het lichaam
Roken heeft invloed op de longen en je bloedvaten
En alcohol heeft invloed op de lever en hersenen
Slide 10 - Tekstslide
Paragraaf 2
Ons lichaam voert voortdurend verschillende processen uit
-Verbranden van koolhydraten voor energie
-Vormen van nieuwe cellen
-Uitscheiden
Slide 11 - Tekstslide
Paragraaf 2
De hoeveelheid stoffen in ons bloed
worden constant gecontroleerd
Als er te veel of te weinig van een stof
aanwezig is kan het lichaam hierop
reageren
Slide 12 - Tekstslide
Paragraaf 2
Het lichaam kan de hoeveelheid glucose in het bloed regelen met 2 hormonen die gemaakt worden in de alvleesklier
Welke 2 hormonen waren dit?
Insuline
Glucagon
Slide 13 - Tekstslide
Paragraaf 2
Slide 14 - Tekstslide
Paragraaf 2
Slide 15 - Tekstslide
Paragraaf 2
De lever heeft verschillende functies
Het zet stoffen om (vet > cholesterol)
het bouwt stoffen op (eiwitten)
Het slaat stoffen op (glucose)
Het verwijdert afvalstoffen
(bilirubine, medicijnen)
Slide 16 - Tekstslide
Paragraaf 2
Slide 17 - Tekstslide
Paragraaf 2
In het nierschors en niermerg liggen nerfronen
waarin het bloed gezuiverd wordt
Slide 18 - Tekstslide
Paragraaf 3
Onze huid heeft 3 functies
Welke zijn dit?
Je lichaam op temperatuur houden
Bescherming bieden tegen vuil en ziekteverwekkers
Je beschermen tegen (uv-straling van) de zon
Slide 19 - Tekstslide
Paragraaf 3
De huid heeft 3 lagen
-De hoornlaag slijt af
de kiemlaag vult de hoornlaag aan
-In de lederhuid zitten verschillende
onderdelen
Slide 20 - Tekstslide
Het lichaam kan afkoelen en opwarmen
Hoe warmt je lichaam op?
Slide 21 - Open vraag
Het lichaam kan afkoelen en opwarmen
Hoe koelt het lichaam af?
Slide 22 - Open vraag
Paragraaf
Er was 1 belangrijk onderdeel van je lichaam wat diende als een soort thermostaat
Deze kan signalen geven om op te warmen
of af te koelen
De ideale temperatuur van je lichaam
is rond de 37 graden Celsius
Slide 23 - Tekstslide
Paragraaf 3
Een wondje geneest in 3 stappen
1- bloedvaten vernauwen
2- er treed propvorming op
3- bloedplaatjes klappen open
en reageren met stollingseiwitten
zoals fibrinogeen
Slide 24 - Tekstslide
Paragraaf 3
De zon geeft uv-straling af, als dit op onze huid komt, reageren cellen in de kiemlaag hierop
Pigmentcellen in onze huid zorgen voor bescherming tegen uv-straling
Slide 25 - Tekstslide
Paragraaf 3
uv-straling kan ook schadelijk zijn op het moment dat de huid niet voldoende bescherming kan bieden, je kan bijvoorbeeld verbranden en dan ga je vervellen
Daarnaast kunnen tumorcellen ontstaan
Slide 26 - Tekstslide
Paragraaf 3
Zo'n tumorcel gaat zichzelf ongeremd delen
Hierbij ontstaat een ophoping van deze cellen, ook wel een tumor of gezwel genoemd
Slide 27 - Tekstslide
Paragraaf 3
Als een tumor naar een bloed- of lymfevat groeit kunnen de cellen afbreken en op andere plekken in het lichaam komen
Dit heet uitzaaiing
Slide 28 - Tekstslide
Welke 3 ziekteverwekkers zijn er?
Slide 29 - Open vraag
Paragraaf 4
Slide 30 - Tekstslide
Paragraaf 4
Een virus kan onze eigen cellen binnendringen
In de cel kan het virus kopiëren, als de cel openbarst
komen er meer virussen vrij
Uiteindelijk zal je lichaam hierop reageren
Je krijgt bijvoorbeeld spierpijn bij griep of een loopneus bij een verkoudheid
Slide 31 - Tekstslide
Paragraaf 4
Als je besmet raakt duurt het vaak even voordat je symptomen krijgt
Dit noemen we ook wel de incubatietijd
Slide 32 - Tekstslide
Paragraaf 4
Iemand die ziek is kan last krijgen van koorts en het erg warm hebben
Lichaamstemperatuur wordt
gereguleerd door de hypothalamus
Slide 33 - Tekstslide
Paragraaf 4
Na een infectie gaat je lichaam witte bloedcellen aanmaken om de ziekteverwekker uit te schakelen
Er zijn 2 soorten witte bloedcellen, de vreetcellen en de antistofcellen
Slide 34 - Tekstslide
Paragraaf 4
Vreetcellen sluiten de ziekteverwekker (vaak bacteriën) in en verteren ze
Hierna sterft de witte bloedcel
Deze afweerreactie noem je ook wel algemene afweer
Slide 35 - Tekstslide
Paragraaf 4
Antistofcellen zijn witte bloedcellen die antistoffen maken
Ze zijn in staat om een ziekteverwekker uit te schakelen
Slide 36 - Tekstslide
Paragraaf 4
Elke ziekteverwekker heeft andere antigenen
Witte bloedcellen moeten dus voor elke
nieuwe ziekte nieuwe antistoffen
maken
Denk aan sleutels en sloten
Slide 37 - Tekstslide
Paragraaf 4
Bij een besmetting blijven er een aantal witte bloedcellen achter, dit zijn de geheugencellen
Bij een volgende besmetting herkennen de geheugencellen de ziekteverwekker aan de antigenen en kan je lichaam snel nieuwe antistoffen maken
Je bent immuun geworden voor de ziekteverwekker
Slide 38 - Tekstslide
Paragraaf 4
Immuniteit kan zowel actief als passief voorkomen
Bij actieve immuniteit ben je eerst besmet geraakt met een ziekteverwekker en heeft je lichaam zelf antistoffen gemaakt
Bij passieve immuniteit krijg je antistoffen ingespoten, dit werkt snel tegen een ziekteverwekker, maar wel voor een korte tijd
Slide 39 - Tekstslide
Paragraaf 4
Daarnaast kan je vaccinaties nemen tegen bepaalde ziekten
Hierbij ontvang je een dode of verzwakte variant van een ziekteverwekker via een injectie
Ook hierdoor word je actief immuun
Slide 40 - Tekstslide
Vragen
Nog vragen over een onderwerp wat niet besproken is?