Week 10 Nederlands 3 vwo grammatica

Week 10
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 48 slides, met tekstslides en 4 videos.

Onderdelen in deze les

Week 10

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Afspraken in de les

Algemene afspraken m.b.t. corona!


  • Je hebt je spullen op orde. Je hebt bij je: Kern (Nederlands lesboek), een schrift, een leesboek en pen/papier.
  • Spullen niet op orde: BV op Magister. 
  • Huiswerk niet op orde: HV op magister (ook als je huiswerk voor een deel af is).
  • Mobiele telefoons => bij start van de les in je tas. Een mobiele telefoon is alleen toegestaan als de docent het aangeeft.
  • Twee keer waarschuwen moet voldoende zijn! Zo niet, na de les bij de docent melden en dan maken we een afspraak hoe het in het vervolg beter kan in de les.

Slide 3 - Tekstslide

Maar eerst...
 even ontspannen met een goed boek!

Slide 4 - Tekstslide

Lesstof so grammatica
2. Taalkundig ontleden (p. 142 e.v.)
3. Redekundig ontleden (p. 146 e.v.)
4. Samengestelde zinnen (p. 150 e.v.)
Samenvatting Kern: p. 164-p. 177
Zie uitleg weektaak
Incongruentie
Dubbelop (pleonasme, tautologie en contaminatie)
Bedrijvende en lijdende vorm

Slide 5 - Tekstslide

PTD rapportperiode 2
Nog af te ronden

202 Taalverzorging. Grammatica + taalverzorging en formuleren                                                                    SO 1 X. 
203 Betoog.                                                                  SO 2X.

Slide 6 - Tekstslide







Woensdag 16 maart
so grammatica en formuleren

Woensdag 23/3
Betoog





Slide 7 - Tekstslide

Taken week 10
Opdrachten bedrijvende en lijdende vorm maken.
Zie dia 14, 15 en 16.

Betoog
Maak een nieuw betoog: onderwerp doodstraf.


Slide 8 - Tekstslide

Week 10  7 maart t/m 
12 maart2022
  • oofys - LessonUp
  • Proefwerk lezen bespreken: datum volgt via Magister.
  • Nakijken betoog en start nieuw betoog.
  • Incongruentie.
  • Dubbelop (pleonasme, tautologie en contaminatie).
  • Bedrijvende en lijdende vorm. Zie uitleg en opdrachten in deze weektaak.

Slide 9 - Tekstslide

Betoog
  • Schrijfplan - voorbereiding. onderwerp, wie is de lezer, wat voor soort tekst, tekstdoel en boodschap.
  • Titel en inleiding: stelling, anekdote en achtergrond.
  • Middenstuk - argumenten voor, tegenargument en weerlegging. Signaalwoorden!
  • Slot: conclusie/samenvatting en uitsmijter!
  • Gebruik de uitgedeelde kopie over de theorie en het voorbeeld.

Slide 10 - Tekstslide

Leerdoelen
Deze week oefen je met:

  • het uitbreiden van jouw woordenschat.
  • het toepassen van woordraadstrategieën.
  • Je leert wat incongruentie is.
  • Je leert wat lijdende en bedrijvende vorm is.
  • Je leert wat dubbelop is (pleonasme , tautologie en contaminatie)                                                                  .
  • je leert hoe je een betoog moet schrijven

Slide 11 - Tekstslide

De bedrijvende en lijdende vorm 

De zinnen a en b hieronder betekenen ongeveer hetzelfde.
a. De chirurg opereert de jonge patiënt.
b. De jonge patiënt wordt door de chirurg geopereerd.
In zin a staat een werkwoordelijk gezegd (opereert), een onderwerp (de chirurg) en een lijdend voorwerp (de jonge patiënt). Zin a staat in de bedrijvende vorm (bedrijven betekent ‘doen’): het onderwerp voert een handeling uit en het lijdend voorwerp ondergaat die handeling.
  



Slide 12 - Tekstslide

De bedrijvende en lijdende vorm 
Als je van een zin in de bedrijvende vorm een zin in de lijdende vorm wilt maken veranderen er drie dingen:
1. Het lijdend voorwerp in de bedrijvende vorm wordt onderwerp in de lijdende vorm.
2. Het onderwerp in de bedrijvende vorm wordt een door-bepaling in de lijdende vorm (en kan dus als alle bwb’s worden weggelaten).
De jonge patiënt wordt geopereerd (door de chirurg).
3. In het werkwoordelijk gezegde van de lijdende vorm verschijnt een vorm van het hulpwerkwoord worden of van het hulpwerkwoord zijn én een voltooid deelwoord. Hoe het gezegde precies verandert, kun je zien in onderstaand schema.

Slide 13 - Tekstslide

Opdracht. Bepaal van onderstaande zinnen in welke vorm ze staan: de bedrijvende vorm (bv) of de lijdende vorm (lv).

1. De Franse president bekritiseert de jeugdige relschoppers. ----------
2. De terreurverdachte wordt morgenochtend door de AIVD aangehouden. ----------
3. Het gerucht over Titia’s ontvoering is door betrouwbare bronnen bevestigd. ----------
4. Na de wedstrijd aten alle spelers van het team een lekker broodje shoarma. ----------
5. De overval op het postkantoor zou gepleegd zijn door een Russische bende. ----------
6. Heeft Herman Brood werkelijk dat portret van jou geschilderd? ----------
7. Binnen een kwartier had de arts de sporter van top tot teen onderzocht. ----------
8. In het huis van de bekende smokkelaar werden door de douane duizenden sigaretten aangetroffen. ----------
9. Dit vervallen kantoor zal binnenkort door een aannemer gesloopt worden. ----------
10. Zou zo’n tenger mannetje zo’n grote olifant gedresseerd hebben? ----------


Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

Opdracht. Zet de zinnen in de lijdende vorm.

1. Tijdens onze vakantie verzorgt de buurvrouw onze drie katten.
___________________________________________________________________
2. De Amerikaans militairen veroverden in enkel dagen Bagdad.
___________________________________________________________________
3. Volgens mij heeft de vakbond die staking bij Philips georganiseerd.
___________________________________________________________________
4. In de kantine zal de sponsor alle scheidsrechters trakteren op koffie met gebak.
___________________________________________________________________





Slide 16 - Tekstslide

Opdracht. Zet de zinnen in de bedrijvende vorm.
1. Op dit plein wordt volgend jaar door bouwbedrijf Trebbe een winkelcentrum gebouwd.
___________________________________________________________________
2. In het schip is door de douane duizend kilo cocaïne gevonden.
___________________________________________________________________
3. Zal dat schilderij van Mondriaan door de gemeente Den Haag worden verkocht?
___________________________________________________________________
4. De snelheidsduivels waren op de A28 aangehouden door twee motoragenten.
___________________________________________________________________

Slide 17 - Tekstslide

(In)congruentie
Congruentie:
  • Bij een enkelvoudig onderwerp hoort een enkelvoudige persoonsvorm.
  • Bij een meervoudig onderwerp hoort een meervoudige persoonsvorm.

Wanneer het onderwerp en de persoonsvorm niet in getal overeenkomen is er sprake van incongruentie.

Incongruentie kan op verschillende manieren ontstaan.



Slide 18 - Tekstslide

(In)congruentie
Wat klopt er niet:
  • De media schrijft bijzonder negatief over dit onderwerp.
  • Zowel Safa als Ouaïl kwamen op tijd bij de stage aan.
  • Meer dan de helft van de Nederlandse vrouwen hebben een deeltijdbaan.
  • Bezoekers van het congres worden verzocht de jassen uit te trekken.




Slide 19 - Tekstslide

(In)congruentie
Stappenplan:
1. Zoek het onderwerp van de zin.
2. Zoek de persoonsvorm van de zin.
3. Komen de pv en ow in getal overeen?
- Ja, dan is de zin correct.
- Nee, dan is de zin incorrect.




Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Video

Pleonasme
Een pleonasme ontstaat wanneer je een eigenschap van een zaak of persoon nog eens uitdrukkelijk omschrijft. Vaak gaat het om woorden die niet tot dezelfde woordsoort behoren. 

  •  De padvinders zaten op een houten boomstam een boterham te eten.
  •  In dit populaire restaurant moet je altijd van tevoren reserveren.
  •  In het scheikundelokaal hing eigenlijk altijd een vieze stank.

Slide 23 - Tekstslide

Tautologie
Een tautologie bestaat uit twee woorden van dezelfde woordsoort die hetzelfde betekenen: vrolijk en blij. 

  • Haastig liep ik snel naar het station, maar ik heb de trein echter niet gehaald.
  •  Hoewel we de catalogus reeds weken van tevoren al in huis hadden, konden we geen keuze maken uit het enorme aanbod van artikelen.

Slide 24 - Tekstslide

Contaminatie
Een contaminatie ontstaat als je twee woorden of uitdrukkingen die ongeveer hetzelfde betekenen, verkeerd combineert.  

  •  Het wangedrag van de supporters rijst de spuigaten uit.
Deze zin is een verhaspeling van ‘rijst de pan uit’ en ‘loopt de spuigaten uit’. Beide uitdrukkingen betekenen: wordt té erg.

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Video

Slide 27 - Video

Woordraadstrategieën
Bij het lezen van een tekst kom je soms moeilijke en onbekende woorden tegen. Aan de hand van de woordraadstrategieën kun je de betekenis van het onbekende woord afleiden uit de tekst.


De volgende woordraadstrategieën kun je inzetten:
 Er staat een synoniem van het woord in de tekst.
 Er staat een omschrijving of definitie van het woord in de tekst.
 Het woord wordt uitgelegd door een voorbeeld.
 Bij het woord staat een woord met de tegenovergestelde betekenis.
 Je kent een deel van het woord of je herkent het woord uit een andere taal.
 Bij de tekst staat een afbeelding.

Slide 28 - Tekstslide

Taalkundig vs. Redekundig

Slide 29 - Tekstslide

Extra uitleg en oefenen
Herhaling lesstof
  • Naslag grammatica Kern - blz. 164-170
  • Naslag grammatica Kern - blz. 171- 176

Extra oefenen

Slide 30 - Tekstslide

Evaluatie
  • Wat was het lesdoel en heb je voor jezelf het gevoel dat je lesdoel is behaald?
Deze week oefen je met:
  • het uitbreiden van jouw woordenschat.
  • het toepassen van woordraadstrategieën.
  • het herkennen van woordsoorten in een zin.
  • het herkennen van hoofd- en bijzinnen.
  • het herkennen van zinsdelen.

Slide 31 - Tekstslide

Nakijken weektaak

Slide 32 - Tekstslide

OK!
Als je hier bent aangekomen, dan heb je je weektaak Nederlands afgemaakt!!!
 

Slide 33 - Tekstslide

Het betoog
Waarom is dit nuttig?
Hoe nu verder?
Wat is een betoog?
Wat gaan we er verder mee doen?

Slide 34 - Tekstslide

Waarom is dit nuttig?

Het delen van eigen ideeën en het kritiek geven op die van anderen gebeurt grotendeels schriftelijk. Het is noodzakelijk dat je deze skills beheerst.

Slide 35 - Tekstslide

Hoe nu verder?
Wat heb je al?
  1. Stelling/standpunt
  2. Argumenten bij jouw stelling

Wat gaan we nu doen?
  1.  Een argumentatiestructuur maken
  2.  Jouw stelling en argumenten omzetten naar een tekst

Slide 36 - Tekstslide

Het betoog
Het betoog is een overtuigende tekst waarmee de schrijver de lezer wil overtuigen van zijn/haar standpunt.

Het standpunt wordt onderbouwd met argumenten:
  • gewoon (voor)argument, feitelijk en/of niet-feitelijk
  • tegenargument + weerlegging
Voor deze opdracht richten we ons alleen op voorargumenten.

Slide 37 - Tekstslide

Betoogstructuur
Titel (Jouw stelling is de titel)

Inleiding 
alinea 1: aandacht trekken lezer + onderwerp introduceren (5W-vragen) + stelling formuleren

Middenstuk
alinea 2: voorargument 1
alinea 3: voorargument 2

Slot:
alinea 4: samenvatting + stelling + terugkoppeling inleiding + goede laatste zin

Slide 38 - Tekstslide

Inleiding

Een inleiding kan verschillende functies hebben. Het is belangrijk om de aandacht van de lezer te trekken en het onderwerp te introduceren. Daarnaast eindig je bij een betoog de inleiding altijd met een stelling. (Je stelt in een betoog geen vraag als stelling!)

Onderwerp introderen met 5W-vragen: wie, wat, waar, wanneer, waarom

Slide 39 - Tekstslide

Voorbeeld inleiding
alinea 1:
Gefrituurde sprinkhanen, gebakken kevers en gedroogde maden: het zijn geen bijzonderheden op de vele markten in Aziatische landen. Voor tachtig procent van de bevolking zijn gefrituurde wespen en andere insecten lekkernijen. In Nederland is dit eerder een uitzondering dan gewoonte. Wij trekken al snel vieze gezichten bij de gedachte om insecten te eten. Toch moet er een oplossing worden bedacht voor de vleesindustrie. Insecten vormen een prima alternatief voor vlees.

Slide 40 - Tekstslide

Middenstuk
In het middenstuk onderbouw je jouw standpunt met argumenten. Een volledige argumentatie bestaat uit:
  1.  Een argument
  2.  Een onderbouwing/uitleg van het argument + verwijzing naar bronnen
  3.  Een voorbeeld (Dit is niet verplicht, maar versterkt een argument vaak wel.)

Voor deze opdracht gebruiken wij alleen voorargumenten. Volgend jaar gaan wij in op het weerleggen van tegenargumenten.

Slide 41 - Tekstslide

Voorbeeld middenstuk
alinea 2:
Ten eerste is het eten van insecten een stuk beter voor het milieu, aldus hoogleraren Marcel Dicke en Arnold van Huis. Voor de productie van eetbaar insectenvlees is namelijk twaalf keer minder voer en grond nodig dan voor de traditionele vleesproductie. Ook worden er bij de productie van insectenvlees honderd keer minder broeikasgassen uitgestoten dan bij de productie van rund- of varkensvlees. Dit komt uit het onderzoek van de consumentenbond naar voren.

Slide 42 - Tekstslide

Voorbeeld middenstuk
alinea 3:
Ten tweede [argument 2] + onderbouwing

Waar moet je op letten:
  1.  Maak gebruik van signaalwoorden.
  2.  Verwijs in de tekst naar bronnen.

Slide 43 - Tekstslide

Slot
In het slot herhaal je jouw standpunt, geef je een samenvatting van de argumentatie en verwijs je terug naar de inleiding. Door terug te komen op de inleiding maak je de tekst rond. Zorg daarbij voor een pakkende laatste zin.

Slide 44 - Tekstslide

Voorbeeld slot
Alinea 4:
Kortom, insecten vormen een prima alternatief voor vlees, omdat het beter is voor het milieu en [argument 2]. Hopelijk zetten veel Nederlanders de stap van "griezelig" naar "uitdagend", zodat er in de zomer geen worstjes maar sprinkhanen op de barbecue liggen.

Slide 45 - Tekstslide

Wat gaan we ermee doen?
  1. Aankomende week schrijf je een betoog van 300 woorden.
  2. Het betoog lever je in via de ELO.
  3. De docent maakt een digitale omgeving waarin de betogen komen te staan.
  4. Na de vakantie gaan we elkaar commentaar geven op de betogen. (Denk hierbij aan de commentaar mogelijkheden bij blogs, opiniesites, krantensites, etc.)

Slide 46 - Tekstslide

Aan de slag
Richtlijnen betoog:

Alinea 1 (circa 50-70 woorden)
Alinea 2 (circa 100 woorden)
Alinea 3 (circa 100 woorden)
Alinea 4 (circa 50-70 woorden)

Slide 47 - Tekstslide

Weektaak 17 afgerond


Nu vakantie....

Slide 48 - Tekstslide