2KA 30042021
1 / 14
Lesduur is: 45 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
'Paard':
mannelijk, vrouwelijk of onzijdig?
En welk verwijswoord daarbij?
mannelijk, vrouwelijk of onzijdig?
En welk verwijswoord daarbij?
Slide 4 - Open vraag
Mijn zus eet een bakje muesli, maar ze eet de niet leeg.
Klopt dit?
Klopt dit?
A
Nee, 'de' moet 'het' zijn.
B
Ja, klopt gewoon.
C
Ja, klopt, het is
DE muesli.
D
Nee, want alle verkleinwoorden tellen als onzijdig. BakJE dus ook.
Slide 5 - Quizvraag
Wat zijn verwijswoorden ?
A
de
B
deze
C
zij
D
dat
Slide 6 - Quizvraag
Voorbeelden van verwijswoorden zijn...
A
Waarom, zoals, soms...
B
Hij, zij, het, die...
C
Ten eerste, ten tweede, tot slot...
D
Jan, Joost, van Gangelen...
Slide 7 - Quizvraag
Verwijswoorden...
A
geven een verband aan in de tekst.
B
geven een eigenschap aan.
C
geven aan dat iets van iemand is.
D
verwijzen naar iets in de tekst.
Slide 8 - Quizvraag
De paard staat in de gang.
Klopt dit?
Klopt dit?
A
Nee, want 'paard' is mannelijk.
B
Nee, want 'paard' is vrouwelijk.
C
Nee, want 'paard' is onzijdig.
D
Ja, tuurlijk klopt dit.
Slide 9 - Quizvraag
De jas van Rozemarijn is haar favoriete kledingstuk.
Klopt dit?
Klopt dit?
A
Ja, 'haar' is het verwijswoord wat past bij een meisjesnaam.
B
Nee, het moet zijn: 'het jas'.
C
Nee, het moet zijn: 'zijn favoriete kledingstuk'.
D
Nee, haar kleding is niet stuk.
Slide 10 - Quizvraag
Slide 11 - Tekstslide
Geef drie tips.
