AGAA C1 week 5: de weg van geneesmiddelen in het lichaam

Leerdoelen
Aan het eind van de les weet je:
  • Hoe geneesmiddelen op de plaats van werking komen;
  • Welke factoren de werking van geneesmiddelen beïnvloeden;
  • Wat de begrippen: bloedspiegel, halfwaardetijd en biologische beschikbaarheid inhouden en wat ze betekenen voor de werking van een geneesmiddel;
  • Hoe een geneesmiddel in het lichaam wordt afgebroken en verwijderd;

Aan het eind van de les kan je:
  • Patiënten uitleggen wanneer en hoe vaak een geneesmiddel moet worden ingenomen;
  • Patiënten uitleggen waarom sommige geneesmiddelen vaker ingenomen moeten worden dan andere;
  • Patiënten informeren over de werkingsduur van geneesmiddelen en de duur van eventuele bijwerkingen;

Bekijk daarna de volgende video

1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
Geneesmiddelkennis ApothekersassistentenMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Leerdoelen
Aan het eind van de les weet je:
  • Hoe geneesmiddelen op de plaats van werking komen;
  • Welke factoren de werking van geneesmiddelen beïnvloeden;
  • Wat de begrippen: bloedspiegel, halfwaardetijd en biologische beschikbaarheid inhouden en wat ze betekenen voor de werking van een geneesmiddel;
  • Hoe een geneesmiddel in het lichaam wordt afgebroken en verwijderd;

Aan het eind van de les kan je:
  • Patiënten uitleggen wanneer en hoe vaak een geneesmiddel moet worden ingenomen;
  • Patiënten uitleggen waarom sommige geneesmiddelen vaker ingenomen moeten worden dan andere;
  • Patiënten informeren over de werkingsduur van geneesmiddelen en de duur van eventuele bijwerkingen;

Bekijk daarna de volgende video

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Leg uit wat het begrip biologische beschikbaarheid is

Slide 3 - Open vraag

van welke toedieningsvormen is de biologische beschikbaarheid 100%?
dit is na:
A
nasale toediening
B
orale toediening
C
rectale toediening
D
veneuze toediening

Slide 4 - Quizvraag

Teken in één grafiek met op de x – as de tijd en de y – as de concentratie het verloop van de concentratie van geneesmiddel Z als deze wordt toegediend in de vorm van: een drank, een gewoon tablet en een tablet met verlengde afgifte.

Slide 5 - Open vraag

Slide 6 - Tekstslide

Van welke factoren hangt het af hoevaak je per dag een geneesmiddel geeft?
A
biologische beschikbaarheid en halfwaardetijd
B
therapeutische breedte en halfwaardetijd
C
halfwaardetijd en letale dosis
D
minimaal effectieve concentratie en biologische beschikbaarheid

Slide 7 - Quizvraag

Wat wil het begrip: nauwe therapeutische breedte zeggen?

Slide 8 - Open vraag

waar moet je op letten bij geneesmiddelen met een nauwe therapeutische breedte?

Slide 9 - Open vraag

Welke organen zijn het meest belangrijk voor de uitscheiding van geneesmiddelen?
A
lever en nier
B
nier en huid
C
long en huid
D
lever en long

Slide 10 - Quizvraag

Welke parameter bepaalt wanneer er een stabiele concentratie van een geneesmiddel wordt bereikt?
A
biologische beschikbaarheid
B
halfwaardetijd
C
toedieningsfrequentie
D
toedieningsvorm

Slide 11 - Quizvraag

antwoord
de halfwaardetijd bepaalt wanneer de stabiele situatie wordt bereikt en dit duurt 5 maal de halfwaardetijd, dus bij een halfwaardetijd van 5 uur is de stabiele situatie na 25 uur bereikt. De biologische beschikbaarheid zegt niets over de halfwaardetijd. De toedieningsfrequentie zegt alleen iets over de minimale en maximale spiegel die in de loop van de tijd bereikt worden. Dit geldt ook voor de toedieningsvorm. Zie hiervoor de volgende dia. 
Door de dosering van een middel over meerdere keren per dag te geven zal het verschil tussen de minimale en maximale concentratie kleiner worden, maar het gemiddelde blijft gelijk.

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Wat is het first - pass effect?

Slide 15 - Open vraag

Wat zijn prodrugs?

Slide 16 - Open vraag

De biologische beschikbaarheid van middel Y is 35%. Hoeveel wordt er opgenomen van een dosis van 50 mg?
A
10 mg
B
17,5 mg
C
35 mg
D
50 mg

Slide 17 - Quizvraag

De halfwaardetijd van middel Y is 24 uur. Na hoeveel uur is dit middel uitgewerkt?
A
24
B
72
C
120
D
240

Slide 18 - Quizvraag

In plaats van 3 tabletten per dag neemt iemand 5 tabletten per dag in. wat kan hiervan het gevolg zijn?

Slide 19 - Open vraag

Bij een slechte nierfunctie wordt de halfwaardetijd van middel Y langer. Wat moet er gebeuren met de dosering van dit middel Y als de nierfunctie slecht is?

Slide 20 - Open vraag