review for test 1

Review introduction

to be
articles (a/an, the)
This, that, these, those
Review Unit 1

Possessives
Present simple (positive)
Present simple (negative)
Present simple (questions)
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 25 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Review introduction

to be
articles (a/an, the)
This, that, these, those
Review Unit 1

Possessives
Present simple (positive)
Present simple (negative)
Present simple (questions)

Slide 1 - Tekstslide

To BE
zijn
The video is a little weird :P

Slide 2 - Tekstslide

Persoonsvorm

You
she/he/it

We
You (all)
They
To be

am
are
is

are
are
are

Slide 3 - Tekstslide

Negative
I am not
You are not
she is not

we are not
you are not
they are not

Slide 4 - Tekstslide

Questions

Am I?
Are you?
Is he?

Are we?
Are you?
Are they?
Short answers

No I´m not/ yes I am
No you aren´t / Yes you are
No he isn´t / yes he is

No we aren´t / yes we are
No you aren´t / yes we are
No they aren´t / yes they are

Slide 5 - Tekstslide

Aanwijzende voornaamwoorden
Aanwijzende voornaamwoorden

Slide 6 - Tekstslide

Articles
a / an, the

Slide 7 - Tekstslide

Articles
The
Gebruik je als je specifiek verwijst naar iets die al eerder is benoemd in een zin. 
Bijv: Can you pass me the salt?
A
Gebruik je voor woorden die beginnen met een medeklinker
Behalve by hour, euro, European, university, uniform
An
Gebruik je bij woorden die met een klinker beginnen
(A, E, I, O, U) : an apple
Of die lijken alsof ze met een klinker beginnen: an hour

Slide 8 - Tekstslide

a / an 
a & an -->  een 
an --> vowel (klinker)
a --> consonant (medeklinker)

Slide 9 - Tekstslide

this / that / these / those

Slide 10 - Tekstslide

this/that/these/those

Slide 11 - Tekstslide

this/that/these/those
this
1 ding, dichtbij
that
1 ding, ver weg
these
meerdere dingen, dichtbij
those
meerdere dingen, ver weg

Slide 12 - Tekstslide

Possessive
Bezittelijk
Possessive = Bezittelijk

Slide 13 - Tekstslide

Possessive (BEZIT): 's / s' / of
1st: Meervoud
2nd: Enkelvoud bezittelijke vorm
3rd: Meervoud bezittelijke vorm

Let op, bij namen die eindigen met een s:
Floris's

Slide 14 - Tekstslide

Present Simple

Slide 15 - Tekstslide

present simple
  • De present simple is een vorm van de tegenwoordige      tijd.
  • Je gebruikt de present simple bij gebeurtenissen die ...
  •  ... altijd ...
  • ... nooit ...
  • ... regelmatig plaatsvinden
  • Je gebruikt de present simple ook bij feiten en                gewoontes.

Slide 16 - Tekstslide

Present Simple

Slide 17 - Tekstslide

Present Simple (questions)
Normale zin in de Present Simple:
- We go to school on Mondays

Dezelfde zin maar dan in de vragende vorm: 
- Do we go to school on Mondays?

Slide 18 - Tekstslide

Questions
1. Bij vragen in het Engels met Present Simple komt er meestal een hulpwerkwoord bij: do/does

We bake cakes on Sundays.
Do we bake cakes on Sundays?

Let op de volgorde van een vragende zin!

Slide 19 - Tekstslide

Present Simple Questions
3. De -S van SHIT personen moet weg.

He lives next door--> Does he live next door?

Slide 20 - Tekstslide

Present Simple: Negative
I/you/we/they + don't (do not) + verb 
He/she/it + doesn't (does not) + verb

Slide 21 - Tekstslide

Present Simple (negative)
Normale zin in de Present Simple:
- I play computer games on Saturdays

Dezelfde zin maar dan in de negatieve vorm:
- I don't play computer games on Saturdays

Slide 22 - Tekstslide

present simple

Slide 23 - Tekstslide

Present simple 

Slide 24 - Tekstslide

Extra practice present simple
On page 110, do exercises 1, 2, 3, 4, 7

Check your work! Work with a partner to check your work and see if you both have the same answers

Slide 25 - Tekstslide