Trappen van vergelijking + als / dan oefening
1 / 23
Lesduur is: 30 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Noteer de trappen van vergelijking van het woord
'traag'.
1
2
3
traag
trager
traagst
Slide 3 - Sleepvraag
Wat is de volgorde van de trappen van vergelijking van ...?
lief
lief
A
lief, liefer, liefst(e)
B
liefst(e), liever, lief
C
lief, liever, liefst(e)
D
liever, lief, liefst(e)
Slide 4 - Quizvraag
Hoeveel trappen van vergelijking zijn er?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 5 - Quizvraag
Wat is de volgorde van de trappen van vergelijking van...?
veel
veel
A
veel, meer, meest(e)
B
meer, minder, meest(e)
C
veel, meest(e), meer
D
veel, meest(e), minst
Slide 6 - Quizvraag
Trappen van vergelijking:
meer =
meer =
A
vergelijkende trap
B
overtreffende trap
C
vergrotende trap
Slide 7 - Quizvraag
Trappen van vergelijking
weinig=
weinig=
A
stellende trap
B
overtreffende trap
C
vergrotende trap
Slide 8 - Quizvraag
Wat is de volgorde van de trappen van vergelijking van veel ?
A
veel, meer, meest(e)
B
meer, minder, meest(e)
C
veel. meest(e), meer
D
veel, meest(e), minst
Slide 9 - Quizvraag
Wat zijn de trappen van vergelijking?
A
stellende trap
overtreffende trap
vergrotende trap
B
vergrotende trap
stellende trap
overtreffende trap
C
stellende trap
vergrotende trap
overtreffende trap
D
overtreffende trap
stellende trap
vergrotende trap
Slide 10 - Quizvraag
Trappen van vergelijking
Stellende trap
Vergrotende trap
Overtreffende trap
Groot
Groter
Grootst
Slide 11 - Sleepvraag
Zet de trappen van vergelijking in de goede volgorde.
1
2
3
de stellende trap
de vergrotende trap
de overtreffende trap
Slide 12 - Sleepvraag
Hij is groter dan ik.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 13 - Quizvraag
Hij is net zo lui dan ik.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 14 - Quizvraag
De docent is net als ik een beetje moe.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 15 - Quizvraag
Ik ben groter ... mijn jongere zusje.
A
Als
B
Dan
Slide 16 - Quizvraag
Het is vandaag warmer ... gisteren.
A
Als
B
Dan
Slide 17 - Quizvraag
Jij bent net zo snel ... ik.
A
Als
B
Dan
Slide 18 - Quizvraag
Zij lacht vaker ... hij.
A
Als
B
Dan
Slide 19 - Quizvraag
De nieuwe telefoon is duurder ... de oude.
A
Als
B
Dan
Slide 20 - Quizvraag
Hij is precies even lang ... zijn beste vriend.
A
Als
B
Dan
Slide 21 - Quizvraag
Mijn vakantie begint eerder ... die van jou.
A
Als
B
Dan
Slide 22 - Quizvraag
Deze tas is zwaarder ... ik dacht.
A
Als
B
Dan
